fallback-bg-light

De klachtplicht: ontwikkeling bij stelplicht en bewijslastverdeling

9 april 2015

De klachtplicht: ontwikkeling bij stelplicht en bewijslastverdeling

Bij de uitleg van de klachtplicht is de verhouding tussen stelplicht en bewijslastverdeling de laatste jaren zowel in de rechtspraak als in de rechtsliteratuur veelvuldig aan bod gekomen. Ook recentelijk is er een arrest op het terrein van de klachtplicht gewezen. Dit arrest kent een belangrijk nuanceverschil met eerdere rechtspraak, in die zin dat het voorheen aan de schuldeiser was om te bewijzen dat en op welke wijze hij tijdig en op voor de schuldenaar kenbare wijze heeft geklaagd. De Hoge Raad overweegt in het op 12 december jl. gewezen arrest dat het aan de klagende partij is om te bewijzen dat én wanneer hij heeft geklaagd, en dat de verkoper op zijn beurt vervolgens moet bewijzen dat daarmee niet tijdig is geklaagd. De consequentie van te laat en (of) gebrekkig klagen kan verstrekkend zijn: verval van alle rechten. In deze bijdrage zal onze advocaat bespreken hoe de klachtplicht in het Burgerlijk Wetboek is vormgegeven, waarna kort stil zal worden gestaan bij de belangrijkste overwegingen uit het arrest “FAR/Edco”.

Klachtplicht – verval van rechten

Wanneer er door een contractspartij gebrekkig is gepresteerd, moet men over de non-conformiteit, c.q. het gebrek tijdig klagen. Bij het vaststellen van de klachttermijn moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval. Mede uit artikel 3:37 lid 1 van het Burgerlijk wetboek ( “BW”) en een arrest van de Hoge Raad van 15 april 2011 volgt dat een protest in de zin van art. 7:23 BW bij koopovereenkomsten tamelijk vormvrij is (telefonisch klagen volstaat bijvoorbeeld). De consequentie van té laat klagen kan een fataal karakter hebben. Als de vervaltermijn verstrijkt, verliest de teleurgestelde partij al haar rechtsvorderingen en verweren ter zake nakoming, opschorting, schadevergoeding wegens wanprestatie, onrechtmatige daad, dwaling, bedrog, maar óók het recht op ontbinding.

Ontwikkelingen in de jurisprudentie

In eerdere uitspraken heeft de Hoge Raad reeds overwogen dat de klachtplichtregelingen in het BW strekken ter bescherming van de schuldenaar. De vraag of binnen bekwame tijd is geklaagd, kan volgens de Hoge Raad niet in algemene zin worden beantwoord. Van belang is dat de schuldeiser (a) het in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van hem te verwachten onderzoek doet, en (b) binnen bekwame tijd nadat hij de gebreken heeft ontdekt of had behoren te ontdekken, dit aan de verkoper meedeelt. Ook speelt een rol of de verkoper nadeel lijdt door het tijdsverloop totdat is geklaagd.

Belangenafweging

De rechter dient in zijn afweging acht te slaan op enerzijds het voor de schuldeiser/koper ingrijpende rechtsgevolg van het mogelijkerwijs te laat protesteren (verval van al zijn rechten ter zake van de tekortkoming) en anderzijds de concrete belangen waarin de verkoper is geschaad door het mogelijkerwijs te laat klagen. Dit zou er onder meer toe kunnen leiden dat de bewijspositie aanzienlijk wordt geschaad en (of) de schade ter zake de tekortkoming niet verder had kunnen worden beperkt. De tijd die is verstreken tussen het tijdstip dat bekendheid met het gebrek bestaat of redelijkerwijs diende te bestaan, en dat van het protest, vormt in die beoordeling weliswaar een belangrijke factor, maar is niet doorslaggevend.

Klachtplicht – recente ontwikkelingen in de rechtspraak

Recentelijk heeft de Hoge Raad in een arrest van 12 december 2014 de klachtplicht verder genuanceerd. Kort samengevat werden in deze zaak door FAR aan Edco petten verkocht en geleverd. Edco heeft zich beroepen op een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst door FAR, omdat de petten niet conform de eerder getoonde monsters zouden zijn. Onderdeel van het partijdebat betrof onder meer de vraag of Edco tijdig heeft geklaagd over de kwaliteit van de geleverde producten. In dit arrest wordt duidelijk dat er in de regel geen vaste klachttermijn bestaat. Wanneer een schuldenaar (verkoper) zich beroept op de rechtsgevolgen van de klachtplichtregelingen van de relevante artikelen 6:89 en 7:23 BW, ligt het volgens de Hoge Raad thans op de weg van de schuldeiser (koper) om te bewijzen dat én wanneer hij heeft geklaagd over gebreken in de prestatie. Het is vervolgens aan de verkoper om te bewijzen dat daarmee niet tijdig is geklaagd. Dit is een verandering daar de bewijslastverdeling over het tijdig klagen verschuift van de eisende partij (koper) naar de gedaagde partij (verkoper. Verkoper moet dus (indien toepasselijk) stellen en zo nodig bewijzen dat hij in zijn belangen is geschaad, doordat er te laat is geklaagd.

Ambtshalve toetsing door rechter?

De stelplicht en bewijslast gaan pas spelen indien de verkoper betwist dat er tijdig is geklaagd. De Hoge raad overweegt dat het de rechter echter niet ambtshalve vrijstaat te onderzoeken of de schuldenaar/verkoper relevant nadeel heeft gehad van het tijdsverloop.

Vragen?

Indien u verdere vragen heeft over de mate waarin en de wijze waarop moet worden geklaagd, dan kunt u te allen tijde vrijblijvend contact opnemen met één van onze advocaten van Van Diepen Van der Kroef Advocaten in Amsterdam.

Vestigingen