fallback-bg-light

Voetbal&Recht, Actualiteiten procesrecht, December 2021: Deel II (vervolg op Deel I van woensdag 1 december 2021)

3 december 2021
/  Joes Blakborn

Voetbal&Recht, Actualiteiten procesrecht, December 2021: Deel II (vervolg op Deel I van woensdag 1 december 2021)

Ook dit jaar werd er door onze sportrechtsectie – los van brede advisering van cliënten in de sportsector – weer volop geprocedeerd in voetbal gerelateerde zaken, waaronder in een aantal spraakmakende kwesties. Hierbij deel twee van het tweeluik waarin op 1 december 2021 in het eerste deel al twee uitspraken werden behandeld.

III. Intermediair vordert ten onrechte loon en een kostenvergoeding van een speler; strijd met de WAADI

In een procedure voor de rechtbank Rotterdam waarin op 29 september 2021 vonnis werd gewezen, vorderde een intermediair van een speler nog een bedrag van EUR 40.000,– aan loon en ruim EUR 18.000,– aan onkosten. Beide vorderingen van de intermediair werden afgewezen door de rechtbank.

Wat speelde er in deze zaak?

De intermediair in kwestie raakte betrokken bij het afronden van een transfer naar Rode Ster Belgrado, terwijl feitelijk alle onderhandelingen met de club al waren verricht en ook de “match” met de club niet door deze intermediair tot stand was gebracht. De inbreng van de intermediair bij de totstandkoming van de deal was dus minimaal. Desondanks was de speler – gezien de goede relatie met de intermediair – akkoord met het afronden van de deal en daaruit voortvloeiende ook de ontvangst van een deel van de commissie van de club door de intermediair.

Uiteindelijk liep de relatie tussen speler en club zeer stroef, zo werd het loon niet tijdig en niet volledig betaald, en ook sportief was het geen succes. Uiteindelijk nam de speler tussentijds afscheid van de club middels een vaststellingsovereenkomst waarin ook de achterstallige loonbetalingen werden geregeld. Die overeenkomst werd niet nagekomen. De intermediair bleek niet in staat om voor de speler betaling van het achterstallig loon te bewerkstelligen. Wel had de intermediair voor zichzelf nog een goede afkoop van zijn commissieregeling bedongen bij de club. Bij het vervolg van zijn carrière wenste de speler om hem moverende redenen dan ook geen bijstand meer van de intermediair. De intermediair was het daar niet mee eens en vorderde de voormelde bedragen aan loon en vergoeding van onkosten van de speler.

Nu er volgens de intermediair sprake was van een overeenkomst van opdracht met de speler, bestond er op grond van artikel 7:405 en 406 BW volgens de intermediair nog recht op betaling van een redelijk loon. De rechtbank was dat niet eens met de intermediair en overwoog daartoe het volgende in rechtsoverweging 5.10:

“Vast is komen te staan dat bij bemiddeling in de voetbalbranche een gewoonte bestaat die afwijkt van het bepaalde in artikel 7:405 lid 1 BW en artikel 7:406 lid 1 BW. Immers, intermediair heeft ter zitting verklaard dat het klopt dat in de voetbalbranche het bemiddelingsloon door de voetbalclub wordt betaald en dat een speler feitelijk nooit loon betaalt of onkosten van de tussenpersoon vergoedt. Wat betreft arbeidsbemiddeling komt die gewoonte overeen met artikel 3 van de WAADI en wat betreft andere bemoeiingen wordt dit bevestigd door het WhatsApp bericht van 17 januari 2020 waarin de intermediair aan de speler meedeelde dat hij de advocaat betaalde.”

Op grond van artikel 3 van de WAADI (Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs) mag bij arbeidsbemiddeling geen tegenprestatie van de werkzoekende (in casu de speler) worden bedongen.

Inzake de door de intermediair gevorderde vergoeding van kosten overwoog de rechtbank in rechtsoverweging 5.11 en 5.12 het volgende:

De totstandbrenging van de beëindigingsovereenkomst tussen de speler en Rode Ster en de verleende bijstand bij het incasseren van achterstallig salaris en de overeengekomen beëindigingsvergoeding dienen te worden aangemerkt als nagekomen werkzaamheden in het kader van die bemiddeling. Immers, niet gesteld is dat het uitvoeren van die werkzaamheden duidelijk afzonderlijk tussen partijen is overeengekomen en het sluiten van de beëindigingsovereenkomst was bovendien voor de intermediair zelf noodzakelijk voor het alsnog verkrijgen van een deel van de door Rode Ster betaalde commissie. Daarbij komt dat uit zijn mededeling “dus aan onze kant blijft niets over” in zijn WhatsApp bericht aan de broer van de speler van 1 juli 2020 blijkt dat de intermediair er blijvend vanuit ging dat de gemaakte advocaatkosten blijvend voor rekening van de intermediair waren.

Op grond van het vorenstaande faalt ook het beroep van de intermediair op artikel 7:411 BW. Niet kan worden vastgesteld dat de speler vanaf 28 september 2020 – de datum waarop de bemiddeling bij de totstandkoming van een overeenkomst eindigde – enig loon of onkostenvergoeding aan de intermedair verschuldigd is geworden.”

Door de intermediair is hoger beroep aangekondigd tegen het vonnis.

IV. Een 50/50 verdelingsafspraak tussen twee intermediairs over de commissie inkomsten met betrekking tot één specifieke speler. Eenzijdig opzegbaar of niet?

Op 29 juni 2021 wees het gerechtshof Den Haag een arrest in een geschil tussen twee intermediairs inzake een verdelingsafspraak van de commissiegelden met betrekking tot  één specifieke professionele voetballer. Het hof was van oordeel dat de intermediair die de speler op eigen initiatief had “overgedragen” aan een collega intermediair, in ruil voor een doorlopende 50/50 afspraak inzake de verdeling van toekomstige commissies, inderdaad recht had op 50% van deze jaarlijkse commissies zolang de nieuwe intermediair de speler bijstond en nog zou bijstaan. De nieuwe intermediair werd veroordeeld tot betaling aan de oude intermediair van een bedrag van in hoofdsom EUR 400.000,– te vermeerderen met wettelijke handelsrente aan vanaf 2016 reeds vervallen commissies en tot betaling van 50% van de toekomstige commissies.

Wat was de casus?

De oude intermediair had de speler bijgestaan vanaf zijn jongere jaren en had hem begeleid tot aan het moment dat de speler het hoogste niveau in Nederland had bereikt en uiteindelijk zelfs het Nederlands elftal haalde. Ondanks een nog doorlopende vertegenwoordigingsovereenkomst was de oude intermediair van mening dat het verstandig was om een grotere partij als intermediair bij de verdere ontwikkeling van de internationale carrière van de speler te betrekken. Op deze wijze ontstonden de gesprekken met deze nieuwe intermediair. Na goede constructieve gesprekken werd de afspraak gemaakt dat de nieuwe intermediair de speler zou gaan bijstaan met de afspraak dat de oude intermediair te allen tijde 50% van de commissies zou behouden als beloning voor het aanbrengen van de speler.

Dat legden partijen vast, niet in een formele schriftelijke overeenkomst, maar in onderstaande tekstberichten en in een e-mail:

Een bericht van de speler aan de nieuwe intermediair:

Als de deal rond is, delen de nieuwe en de oude intermediair hun commissie 50/50. Ik wil dat de nieuwe intermediair het voortouw neemt in onderhandelingen.

De nieuwe intermediair vertegenwoordigt mij de oude intermediair is mijn vriend

Deze afspraak geldt zolang de nieuwe intermediair mij vertegenwoordigt

Een bericht van de nieuwe aan de oude intermediair:

“… dan spreekt het voor zich dat we de enige revenuen delen op basis van 50/50”

Een e-mail van de nieuwe aan de oude intermediair:

“Wat betreft de financiële afspraken, die moge duidelijk zijn: dat doen we op basis van fifty/fifty”.

Uiteindelijk vond de nieuwe intermediair na een periode van een aantal jaren kennelijk dat de afspraak hem toch teveel geld kostte en probeerde hij daarop bij de oude intermediair terug te komen. Volgens de nieuwe intermediair was de afspraak tussentijds opzegbaar en had zij deze rechtsgeldig opgezegd. De nieuwe intermediair stopte vervolgens met het betalen van de 50% commissie – na aanvankelijk deze afspraak vanaf 20214 wél te zijn nagekomen – en dwong de oude intermediair hiermee tot procederen.

Het hof stelde vast dat de 50/50 afspraak inderdaad tussen partijen was overeengekomen en dat deze ook niet tussentijds eenzijdig opzegbaar was door de nieuwe intermediair. Het hof overwoog daartoe in rechtsoverweging 4.7:

“Na 2014 was de begeleiding van de speler door de oude intermediair niet meer aan de orde vanwege de eind 2014 opgetreden (definitieve) breuk tussen hen. Desondanks is de nieuwe intermediair, naar uit het onder 4.5 en 4.6 overwogene blijkt, nog in 2016/2018 uitgegaan van het bestaan van de in 2012 gemaakte verdelingsafspraak, die inhield dat de oude intermediair recht had op 50% van de voor de transfers van de speler ontvangen commissiegelden. Dit kan alleen maar zo worden uitgelegd dat de nieuwe intermediair er niet van uitging dat begeleiding van de speler door de oude intermediair een tegenprestatie vormde voor dat recht”

In rechtsoverweging 5.1 werd verder nog overwogen:

Omdat de oude intermediair al bij het tot stand komen van de 50/50 afspraak bij de 2012-Overeenkomst aan de enige op haar rustende (afdwingbare) verplichting jegens de nieuwe intermediair had voldaan – te weten: het aanbrengen van de speler – heeft die afspraak/overeenkomst voor de oude intermediair geen voortdurende of telkens terugkerende verplichtingen ten aanzien van de nieuwe intermediair in het leven geroepen. Tussen de oude en de nieuwe intermediair was daarom geen sprake van een duurovereenkomst. Dit betekent dat die overeenkomst tegenover de oude intermediair niet opzegbaar was. Een andersluidende conclusie zou namelijk tot de ongerijmde consequentie leiden dat de oude intermediair haar prestatie volledig had verricht, maar dat de nieuwe intermediair zich door opzegging eenzijdig zou kunnen bevrijden van haar nog wel voortdurende verplichting om 50% van de door haar voor transfers van de speler te ontvangen commissie aan de oude intermediair te betalen”.

Een saillant detail in deze procedure was nog het feit dat de nieuwe intermediair op enig moment een aanbod deed aan de oude intermediair om vanaf dat moment nog 25% in plaats van 50% commissie te betalen, hetgeen toch ook uitgelegd kon worden als een erkenning van de nog doorlopende 50/50 afspraak. Volgens de nieuwe intermediair werd tijdens haar pleidooi voor het gerechtshof, door haar met ‘25 per jaar’ echter bedoeld een bod van GBP 25.000,– hetgeen zou overeenkomen met een later nog aan de oude intermediair betaalde factuur van EUR 24.100,–.  Door de oude intermediair werd tijdens het pleidooi in reactie daarop direct opgemerkt dat die berekening gezien de algemeen bekende valutakoers – nog even afgezien van de inhoudelijke stelling – echt niet klopte. Zo oordeelde ook het gerechtshof:

“… algemeen bekend is dat een pond meer waard is en was dan een euro… Dit alles overziend mist de stelling van de nieuwe intermediair, dat met ’25 per jaar’ in de app van de nieuwe intermediair van 4 februari 2018 niet een verdeling, maar een geldbedrag is bedoeld, een deugdelijke onderbouwing, zodat de stelling van de oude intermediair dat hiermee een verdeling is bedoeld, als vaststaand moet worden beschouwd.” 

De nieuwe intermediair trok bij het voeren van haar verweer dus echt alle registers open. De nieuwe intermediair heeft tot op heden, ondanks een uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest, nog niet betaald aan de oude intermediair, en heeft ondertussen cassatie ingesteld bij de Hoge Raad tegen de uitspraak van het gerechtshof. Deze zaak wordt derhalve vervolgd.

Ook in 2022 zullen wij weer volop actief zijn binnen dit mooie en altijd boeiende rechtsgebied en u op de hoogte blijven houden van de ontwikkelingen.

Als u vragen heeft over deze of andere voetbalgerelateerde zaken of over andere aspecten binnen het (internationale) sport- en arbeidsrecht, neem dan contact op met Joes Blakborn of Max Hazewinkel, advocaten gespecialiseerd in voetbal- en andere sportgerelateerde kwesties, bij Van Diepen Van der Kroef Advocaten uit Amsterdam.

Amsterdam, 3 december 2021

Sport en recht
Joes
Blakborn
Procesrecht, Sport en recht, Arbeidsrecht
Amsterdam
Max
Hazewinkel
Ondernemingsrecht, Sport en recht, Procesrecht
Amsterdam

Vestigingen