srebrenica

Introductie van de zaak Srebrenica

22 april 2010
/  Simon van der Sluijs

Aktuelles sind nur auf Niederländisch verfügbar.

Vorstellung des Falles Srebrenica

Begin jaren ’90 brak er oorlog uit in het voormalig Joegoslavië. De humanitaire situatie in Oost-Bosnië, in het bijzonder het gebied rond de stad Srebrenica, was ronduit rampzalig.

“Ik zal u nooit verlaten”

In maart 1993 deed de Force Commander generaal Morillon van UNPROFOR aan de bevolking van de stad Srebrenica de volgende toezegging: “Vous êtes maintenant sous la protection de l’Onu… Je ne vous abandonnerai jamais.” (vertaling: ‘U staat nu onder de bescherming van de VN …Ik zal u nooit verlaten.’).

Ter uitvoering van deze toezegging om het gebied rond de enclave Srebrenica en de bevolking aldaar te beschermen, werden door de Verenigde Naties enkele resoluties aangenomen. Ter uitvoering van die resoluties verzochten de Verenigde Naties Nederland om een militaire bijdrage te leveren voor de bescherming van de zogenaamde Safe Area. Dit bracht het Nederlandse kabinet ertoe om voor deze missie in 1994-1995 een Luchtmobiel Bataljon (Dutchbat) beschikbaar te stellen.

Val van de enclave

Nadat al enkele observatieposten door Dutchbat waren opgegeven, werd begin juli 1995 de aanval ingezet door Bosnisch-Servische eenheden (VRS) op de enclave Srebrenica. De enclave werd op 11 juli 1995 door de VRS ingenomen. Het tragische dieptepunt van de val van de enclave was de daarop volgende massamoord door de VRS op circa 8.000 voornamelijk Moslimmannen. Daarmee vond in Europa voor het eerst na de Tweede Wereldoorlog een genocide plaats. Het in de enclave aanwezige Nederlandse bataljon bleek onder het VN-mandaat niet in staat om de enclave te behouden en de op en rond de compound van Dutchbat III aanwezige tienduizenden vluchtelingen te beschermen tegen de VRS.

Moeders van Srebrenica

Inmiddels heeft zich een groep gevormd van circa 6.000 nabestaanden van de slachtoffers van de val van de enclave Srebrenica. Deze groep nabestaanden is ook bekend onder de naam ‘Moeders van Srebrenica’. De nabestaanden houden de Nederlandse Staat en de Verenigde Naties mede-verantwoordelijk voor de val van de enclave en daarmee aansprakelijk voor het overlijden van hun familieleden en de daaruit voortvloeiende schade. Van Diepen Van der Kroef is verzocht om namens de 6.000 nabestaanden in Nederland een gerechtelijke procedure aanhangig te maken tegen de Nederlandse Staat en de Verenigde Naties.
Aan deze zaak heeft een team gewerkt van in totaal 14 advocaten uit Nederland en Bosnië-Herzegovina, alsmede een groep adviseurs. Voor nadere informatie kunt u contact opnemen met Simon van der Sluijs.

Maatschappelijk belang

Van Diepen Van der Kroef Advocaten acht in deze bijzondere zaak de bekendheid met de feiten en daarmee een juiste beeldvorming bij het brede publiek essentieel. Wij vinden het bovendien van maatschappelijk belang om deze zaak onder de aandacht te blijven houden. Om deze redenen publiceren wij hier bij wijze van uitzondering onze belangrijke procedurele stukken.

Procedure Den Haag

Procedure EHRM

De Srebrenica procedure in de media

Nationaal

Internationaal

Beeldmateriaal

Archief

Sammelklagen
Simon
van der
Sluijs
Sammelklagen, Verfahrensrecht, Gesellschaftsrecht, europäisches und internationales Recht

Downloads

(17 verfügbar)
Vorladung an das Gericht Den Haag am 4. Juni 2007
Antwort Schlussfolgerung zur Immunität 6. Februar 2008
Plädoyer gegen die UN-Immunität vom 18. Juni 2008
Gerichtsurteil zu den Vorfällen vom 10. Juli 2008
Schriftsätze im Berufungsverfahren, 28. Januar 2010
Urteil des Gerichts Den Haag vom 30. März 2010
Kassationsvorladung 1. Juli 2010
Schriftliche Erklärung vor dem Obersten Gerichtshof vom 17. Juni 2011
Antwort an den Obersten Gerichtshof vom 7. Juli 2011
Urteil des Obersten Gerichtshofs vom 13. April 2012
Fazit der Antwort vom 30. Januar 2013
Schriftsatzvermerk vom 7. April 2014
Memorandum of Beschwerdes 7. Juli 2015
Berufungserklärung (Berufung) zur Immunität vom 7. April 2009
Petition an den EGMR vom 11. Oktober 2012 (auf Englisch)
Bitte beachten Sie, mündliche Verhandlung im Berufungsverfahren, 6. Oktober 2016
Antwortmemorandum vom 26. Januar 2016