Op grond van art. 17 lid 1 CMR is een internationaal wegvervoerder – kort gezegd -aansprakelijk voor verlies en beschadiging van de vervoerde goederen tijdens het transport. Ondanks het feit dat het CMR-verdrag bijna 70 jaar oud is, wordt nog steeds met enige regelmaat gediscussieerd over wanneer nu precies sprake is van beschadiging. In de (lagere) rechtspraak wordt veelal aangenomen dat pas sprake is van beschadiging van een goed als deze een (substantiële) fysische verandering is ondergaan. Maar niet altijd is duidelijk – met name als het gaat om vervoerde voedselproducten – of aan deze maatstaf is voldaan.
Een goed voorbeeld over genoemde problematiek is een zaak die speelde in 2019 bij de Rb. Rotterdam.[1] Deze kwestie ging over vervoer van Danone-melkproducten van Duitsland naar Frankrijk. Tijdens een ruststop hoorde de chauffeur gerommel achter in de vrachtwagen. Hij inspecteerde daarna de trailer, trof niemand aan, maar zag wel dat het zegel dat hing aan de trailer verbroken was. Mogelijk hadden dieven de trailer geopend, maar hadden geen interesse in de melkproducten en hebben toen hun weg vervolgd. Bij aankomst van de vrachtwagen werd de zending door Danone afgewezen, uit voorzorg, vanwege hygiëneregels (de kwaliteit en integriteit kon niet meer gewaarborgd worden). Vervolgens werd schade gevorderd in verband met de verminderde marktwaarde van de zending. De rechtbank oordeelde echter, nu niet was aangetoond dat de goederen een fysische verandering waren ondergaan (immers, enkel het zegel was verbroken), dat er geen sprake was van beschadiging in de zin van art. 17 lid 1 CMR. De vordering werd dan ook afgewezen.
Anders ging het bij een zending zoetwaren die vervoerd werd vanuit Veghel naar een warenhuis in Boigny sur Bionne, Frankrijk.[2] Bij aankomst bleek dat veertien verstekelingen aan boord waren gekropen. Deze hadden op een aantal dozen gezeten en gelopen, een deel van de lading opgegeten en in de trailer afval achtergelaten. De zending werd vervolgens geweigerd. De discussie die volgde ging voornamelijk over de vraag of aangenomen mocht worden dat de gehele zending was beschadigd, ook al was dit niet vastgesteld (slechts bij 1/6 deel van de zending stond vast dat deze was aangetast). Hierbij nam de rechtbank aan dat “bij bekendheid met de omstandigheden van dit geval afnemers niet meer bereid zouden zijn geweest die goederen af te nemen ten behoeve van de verkoop voor menselijke consumptie”. Vervolgens werd aangenomen dat de gehele zending beschadigd was (zonder dat dus was vastgesteld dat alle goederen een fysische verandering waren ondergaan). De rechtbank lijkt hier uit te gaan van een meer economische benadering van het CMR-schadebegrip, iets dat in de literatuur ook wel wordt aangehaald als de ‘ruime’ interpretatie van art. 17 lid 1 CMR.
Gezien de verschillende opvattingen, is het niet vreemd dat afgelopen maand wederom hierover een zaak werd gestart, deze keer bij de Rb. Overijssel.[3] Deze kwestie ging om zendingen verse kipfilets die vervoerd werden van een in Nederland gevestigde pluimveeslachterij naar een in Frankrijk gevestigde producent voor McDonald’s. Deze producent heeft, na ontdekking van aangetroffen verontreiniging in de ingezette trailers, drie zendingen kipfilets afgewezen (kennelijk mede gezien de tussen partijen geldende afspraken over hygiëne en kwaliteit). Bij aankomst werd (een kleine hoeveelheid) maden, metaaldeeltjes en houtsnippers aangetroffen in de trailers. De zendingen werden vervolgens teruggestuurd, waarna de vervoerder aansprakelijk werd gesteld. Verschillende argumenten werden aangevoerd, maar de voor mij meest interessante was die van de pluimveeslachterij dat ook enkel door de extra tijd die dit alles heeft gekost de verse kipfilets een fysische verandering waren ondergaan. Bij terugkomst waren ze immers minder vers en konden (kennelijk) alleen nog verkocht worden, tegen een lagere prijs, als diepvriesproducten. De rechtbank oordeelde echter dat nu de zendingen steeds binnen de houdbaarheidstermijn bij de pluimveeslachterij waren teruggekomen en op die momenten geen verontreiniging kon worden vastgesteld, er geen fysische verandering heeft plaatsgevonden. Er was dus, volgens de rechtbank, geen beschadiging in de zin van het CMR.
Ik vraag me af of de rechtbank het hier bij het rechte eind had. Ook zonder verontreiniging of enige vorm van directe aantasting kunnen vervoerde goederen immers een fysische verandering ondergaan. Claringbould geeft in zijn toelichting op de Algemene Vervoerscondities (AVC) 2002 daar een goed voorbeeld van.[4] Daarin spreekt hij over een zending garnalen die vervoerd moeten worden in een container met een temperatuur van -20 graden Celsius. Als de container echter tijdens het vervoer een aantal dagen staat ingesteld op een temperatuur van -5 graden Celsius, en de garnalen daardoor een kortere periode van houdbaarheid hebben, kan sprake kan zijn van een fysische verandering.
In de zojuist besproken zaak ging het voor de pluimveeslachterij mis (zij kon haar schade niet verhalen op de vervoerder). De kwestie illustreert dat in 2024 nog steeds discussie bestaat over wanneer sprake is van beschadiging in de zin van art. 17 lid 1 CMR. Als u hierover vragen heeft of advies wenst op het gebied van transportrecht, dan kunt u contact opnemen met Evert Dekker, werkzaam bij Van Diepen Van der Kroef Advocaten Utrecht.
[1] Rb. Amsterdam 18 december 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:10104.
[2] Rb. Oost-Brabant 24 februari 2021, ECLI:NL:RBOBR:2021:985.
[3] Rb. Overijssel 19 juni 2024, ECLI:NL:RBOVE:2024:3192.
[4] Claringbould M.H. (2015), Toelichting op de AVC 2002. ‘s-Gravenhage: Stichting Vervoeradres, art. 13.