fallback-bg-light

Overplaatsing werknemers geoorloofd?

2 januari 2011

Overplaatsing werknemers geoorloofd?

Drie werknemers vorderden in kort geding werkgever te verbieden hen op een andere locatie te plaatsen op straffe van een dwangsom. De vordering van de werknemers werd afgewezen. De Voorzieningenrechter oordeelde dat werkgever in redelijkheid en billijkheid tot het besluit tot overplaatsing had kunnen komen. Er was geen sprake van onrechtmatig handelen dan wel handelen in strijd met goed werkgeverschap.

Feiten
Drie werknemers zijn werkzaam bij een organisatie die zorg verleent aan mensen met een beperking (“de Stichting”). De Stichting verleent deze zorg op verschillende locaties. Op elke locatie staan verschillende woningen. De drie werknemers (“het team”) werkten jarenlang samen als één team voor dezelfde bewonersgroep.

Reeds geruime tijd bestond strijd tussen het team en het management van de Stichting. Er was sprake van een naar binnen gerichte cultuur, het team toonde geen veranderingsbereidheid en blokkeerde daarmee de teamontwikkeling. In de loop der jaren werden door drie managers tevergeefs verschillende pogingen ondernomen om hierin in het kader van de samenwerking en ten behoeve van de kwaliteit en professionele zorgverlening wijziging aan te brengen. Het team was echter van mening dat er geen problemen waren, ook niet met de leidinggevende(n).

Het team wendde zich eind 2009 tot de interne klachtencommissie van de Stichting met klachten over het optreden van de twee managers. De Klachtencommissie gaf in haar beslissing onder andere aan dat – gelet op de lange duur van de conflicten en de vergeefse inspanningen van de Stichting ter verbetering van de situatie – een ingreep in de samenstelling van het team was aangewezen. De uitspraak van de klachtencommissie bevestigde de mening van de Stichting dat ingrijpen in het team noodzakelijk was. De Stichting voerde daarom in maart 2010 gesprekken met de werknemers over haar voorgenomen besluit om hen over te plaatsen, ieder naar een ander team. De werknemers reageerden negatief en wilden niet inhoudelijk over een overplaatsing praten. De werknemers verschenen nadien niet meer op de geplande vervolgafspraken en werkten niet meer. Een mediationvoorstel werd door de werknemers afgewezen. Hierop nam de Stichting het besluit om de werknemers te plaatsen in andere teams op dezelfde locatie.

Vordering en gronden werknemers
Het team vorderde hierop een verbod tot overplaatsing. Volgens het team werd door de overplaatsing hun arbeidsrechtelijke positie geweld aangedaan, temeer nu er geen regelgeving voor overplaatsing bij de Stichting bestond. Bovendien zou de overplaatsing niet alleen tegen de zin van het team zijn, maar ook tegen de zin van de bewoners van de woning en hun wettelijke vertegenwoordigers. Overplaatsing zou volgens het team leiden tot onvoldoende kwalitatieve bezetting en de zorgverlening zou onder druk komen te staan. Het team stelde zich op het standpunt dat de Stichting onrechtmatig jegens hen handelde en dat zij zich niet als een goed werkgever gedroeg.

Beslissing Voorzieningenrechter
Voor beoordeling van de vordering dienden de arbeidsovereenkomsten beoordeeld te worden, zoals ook door de Stichting was aangevoerd. De Voorzieningenrechter stelde vast dat in de arbeidsovereenkomsten niet bepaald was bij welke bewonersgroep de werknemers werkzaam waren. Evenmin was in de arbeidsovereenkomsten een beding opgenomen dat bepaalde dat de werknemers in hetzelfde team te werk werden gesteld. Derhalve oordeelde de Voorzieningenrechter dat het team aan hun arbeidsovereenkomsten geen recht kon ontlenen om (samen) werkzaam te zijn en te blijven op één bewonersgroep. Dat het team daar jarenlang werkzaam was, maakte dat niet anders. Het ontbreken van een vastgesteld overplaatsingsbeleid stond ook niet aan de overplaatsing in de weg. Er was geen sprake van een wijziging van functie, salaris, arbeidsplaats of wijziging van de individuele arbeidsovereenkomst, zodat geen toestemming nodig was van het team of de individuele werknemers. De eisen van goed werkgeverschap brachten met zich dat de Stichting voldoende zorgvuldigheid moest betrachten en dat zij rekening diende te houden met het feit dat het team jarenlang op deze groep had gewerkt.

Nu de werknemers iedere poging van de Stichting om het probleem op te lossen hadden geweigerd en het probleem hadden ontkend, was het door de Stichting onmogelijk om de noodzakelijke kwaliteitsverbetering door te voeren. De opstelling van de werknemers getuigden niet van goed werknemerschap. Volgens de Voorzieningenrechter had de Stichting bij het nemen van haar besluit alle betrokken belangen en de benodigde zorgvuldigheid in acht genomen. De Voorzieningenrechter oordeelde dat de Stichting in redelijkheid en billijkheid tot het besluit kon komen. Er was volgens de Voorzieningenrechter geen sprake van onrechtmatig handelen dan wel strijd met goed werkgeverschap.

Vestigingen