fallback-bg-light

Overgang van onderneming: Hoge Raad doet uitspraak in Albron-zaak

6 mei 2013

Overgang van onderneming: Hoge Raad doet uitspraak in Albron-zaak

Vrijdag 5 april 2013 wees de Hoge Raad in de arbeidsrechtpraktijk het langverwachte arrest in wat genoemd wordt de Albron-zaak. De Hoge Raad oordeelt acht jaar nadat Heineken haar cateringactiviteiten uitbesteedde aan Albron dat sprake is van een overgang van onderneming met betrekking tot deze uitbesteding. Dat de werknemers formeel geen arbeidsovereenkomst hadden met de overgedragen onderneming, maar in dienst waren bij een dochteronderneming, staat daaraan niet in de weg.

Binnen het Heinekenconcern is al het personeel in dienst van Heineken Nederlands Beheer B.V. Deze B.V. fungeert als centrale werkgeefster en detacheert het personeel bij de afzonderlijke werkmaatschappijen van het Heinekenconcern in Nederland. Met ingang van 1 maart 2005 zijn de cateringactiviteiten van Heineken Nederland uitbesteed aan Albron. De werknemers van het cateringonderdeel zijn per dezelfde datum bij Albron in dienst getreden onder toepassing van de Albron-arbeidsvoorwaarden in plaats van de Heineken-arbeidsvoorwaarden. Een van de betrokken werknemers en het FNV stelden zich op het standpunt dat sprake is van een overgang van onderneming en stappen naar de kantonrechter te Utrecht. De inzet van het geding was dat de Heineken-arbeidsvoorwaarden ook na de overgang naar Albron op de betrokken werknemers van toepassing bleven.

In geding is de regel die voorschrijft dat werknemers bij verkoop van het bedrijfsonderdeel waar zij werkzaam zijn hun oude arbeidsvoorwaarden behouden. Lange tijd gold als uitgangspunt dat een werknemer om over te gaan naar de overnemende partij, daadwerkelijk een arbeidsovereenkomst moet hebben met de partij die wordt overgenomen. Door personeel in een aparte personeels-B.V. te stoppen zou deze regel omzeild kunnen worden. Heineken stelde zich dan ook op het standpunt dat nu deze werknemers geen arbeidsovereenkomst hadden met Heineken Nederland, maar met Heineken Nederlands Beheer B.V., deze werknemers niet van rechtswege over konden naar Albron.

Nadat de kantonrechter de vordering had toegewezen, ging Albron in hoger beroep. Het gerechtshof besloot om prejudiciële vragen te stellen aan het Europese Hof van Justitie. Het antwoord luidde dat in het geval van permanente detachering van personeel binnen een concern, niet de formele werkgever (bv. de personeels-B.V.), maar ook de materiele (feitelijke) werkgever als de vervreemder kan worden gezien. Het gerechtshof te Amsterdam oordeelde op grond daarvan dat gelet op de uitspraak van het Europese Hof van Justitie, niet anders dan kan worden geoordeeld dat in deze zaak sprake is van een overgang van onderneming. Albron vond dat de uitleg die het hof heeft gegeven aan de overgang van onderneming de richtlijnconforme uitleg te buiten gaat en legde de zaak voor aan de Hoge Raad.

De Hoge Raad oordeelt dat gedetacheerde werknemers mee overgaan bij de overgang van onderneming van het bedrijfsonderdeel waarbij zij permanent werkzaam zijn. Dat de werknemers formeel geen arbeidsovereenkomst hadden met de vervreemder staat daaraan niet in de weg. Naar het oordeel van de Hoge Raad dient de regeling met betrekking tot het behoud van rechten bij een overgang van onderneming zoveel mogelijk richtlijnconform te worden uitgelegd en verzet de parlementaire geschiedenis zich niet tegen een ruime uitleg van het begrip werkgever als zijnde vervreemder.

Het oordeel van de Hoge Raad bevestigt dat werknemers die in dienst zijn van een personeels-B.V., maar structureel te werk zijn gesteld bij een werkmaatschappij binnen hetzelfde concern, bij een overgang van onderneming van die werkmaatschappij van rechtswege mee overgaan naar de verkrijgende vennootschap, waardoor zij aanspraak kunnen blijven maken op de rechten die zij hadden voor de overgang. Sinds de uitspraak van het Hof van Justitie van 21 oktober 2010 werd hiervan in de praktijk al uitgegaan.

Vestigingen