fallback-bg-light

Uitspraak in zaak Apple’s flagshipstore – Winkelinrichting als merk

8 september 2014
/  Arnout Gieske

Uitspraak in zaak Apple’s flagshipstore – Winkelinrichting als merk

Een tekening van een winkelinterieur is geschikt als merk, zo heeft de hoogste Europese merkenrechter beslist met betrekking tot het interieur van Apple’s flagshipstore (HvJEU 10 juli 2014, C-421/13, Apple/DPMA). Voor een succesvolle inschrijving is wel nog nodig dat het interieur opvallend anders of zeer bekend is. Niettemin kunnen met name bijzonder ingerichte speciaalzaken en ‘iconische’ winkelformules met een dergelijke inschrijving hun voordeel doen.

De merkaanvraag van Apple: flagshipstore

Het bekende bedrijf Apple wil graag het winkelinterieur van haar flagshipstore als merk registreren.

De registratie bestaat uit een tekening, met twee kleuren, als volgt:

die was ingeschreven voor “diensten van detailhandelszaken in computers, computersoftware, computerperiferie, mobiele telefoons, consumentenelektronica en verwant toebehoren alsook demonstratie van daarbij behorende waren”.

Apple had deze merkregistratie al beschermd in de VS. Aanleiding voor de Europese hof zaak was het verzoek tot uitbreiding daarvan tot bepaalde Europese landen, waaronder Nederland (de Benelux) en Duitsland.

Zowel ons Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom (BBIE) als het Duitse merkenbureau weigerden echter over te gaan tot inschrijving. Het Duitse merkenbureau meende namelijk dat de inrichting van een winkel niet geschikt is om te functioneren als herkenningsteken voor producten van een onderneming, maar ook dat deze inrichting nog weinig afweek van andere winkels waar elektronica wordt aangeboden.

Oordeel Hof van Justitie EU

Anders dan het Duitse merkenbureau stelt het Hof echter dat: “Een voorstelling (…) die de inrichting van een verkoopruimte door middel van een ononderbroken geheel van lijnen, contouren en vormen afbeeldt, kan (…) een merk vormen mits zij waren of diensten van een onderneming kan onderscheiden van die van andere ondernemingen”. Het Hof is dan ook van mening dat het mogelijk is dat consumenten in staat zijn om aan de winkelinrichting te zien welk bedrijf daarachter zit.

Deze uitspraak maakt duidelijk dat een winkelinterieur niet geweigerd kan worden als merk, alleen omdat het gaat om een winkelinterieur, zoals het Duitse merkenbureau veronderstelde.

Gelet op het in deze tijden van webwinkelen toegenomen economische belang bij een exclusieve winkelinrichting is dit positief te noemen.

Merk moet significant verschillen van wat gebruikelijk is

Maar kan met deze uitspraak nu de vlag uit bij de ondernemers? Niet direct, immers, voldoende voor een succesvolle inschrijving is dit nog niet. Het (nationale) merkenbureau zal in alle gevallen nog moeten nagaan of het interieur voor de betrokken waren en/of diensten daadwerkelijk onderscheidend vermogen heeft. Of, met andere woorden, het publiek in het concrete geval daarin een merkteken zal herkennen. Dit kan dus, aldus het hof, het geval zijn “wanneer de afgebeelde inrichting significant verschilt van wat de regel of de gewoonte in de betrokken economische sector is“.

Nieuw en schokkend is deze toets “van het significante verschil” niet. Het gaat hier om een manier van beoordelen die bekend is bij merken die bestaan uit het uiterlijk van producten, de zogeheten 3-D of vormmerken. Men denke hier bijvoorbeeld aan registraties van de vorm van vaatwastabletten, flessen, zoutjes (zoals bijvoorbeeld de wokkel), etc., als merk. Deze beoordeling pakt echter steevast streng uit: het is namelijk moeilijk om succesvol te laten zien dat sprake is van aanmerkelijk verschil met gebruikelijke(re) vormen die in de markt al bekend zijn.

Dat het niettemin wel kan lukken, getuige, bijvoorbeeld, de bestaande merkinschrijving van het uiterlijk van een BP tankstation voorzien van specifieke kleuraccenten.

‘Inburgering’ als mogelijk alternatief

Voor ‘saaie vormen’ bestaat er bovendien daarnaast nog de reddingsboei dat merkherkenning van een vorm ook kan ontstaan doordat deze er bij het publiek is ingeslepen (dit heet ‘inburgering’). Ook inburgering is echter niet altijd eenvoudig te bewijzen. Zo is het bijvoorbeeld nog steeds niet gelukt om de toch zeer bekende vorm van de KitKat-repen als vormmerk ingeschreven te krijgen.

Registratie is dus moeilijk maar niet onmogelijk. Heeft registratie dan zin? Dit lijkt ons wel het geval bij afwijkende ingerichte “specialty stores” en/of bij iconische formules (zoals bijvoorbeeld de Applestore, McDonald’s, KFC en HEMA?).

Voor zowel apart ingerichte speciaalzaak als de iconische winkel geldt dat de aanvraag redelijk kansrijk is, terwijl het altijd een voordeel is om te beschikken over meer juridische pijlen op de boog mocht een derde voor een vergelijkbare inrichting gaan voor zijn of haar concurrerende product/dienst.

Voordelen merkregistratie

Enkele mogelijke voordelen van een merkregistratie ten opzichte van, bijvoorbeeld, een beroep op het auteursrecht, zijn evident. De winkeleigenaar, tevens merkhouder hoeft immers “enkel” aan te tonen dat sprake is van verwarringsgevaar tussen de “merkbeschermde winkelinrichting” en de winkelinrichting van de inbreukmaker. Is sprake van een inrichting met een vergelijkbare “look and feel” dan ben je er (merkenrechtelijk) wellicht al aangezien het – in dat geval – voorstelbaar is dat het relevante publiek beide inrichtingen met elkaar in verband zal brengen cq zal verwarren althans dat het gevaar daartoe bestaat.

Hoewel het niet goed is in te schatten hoe in de toekomst naar dergelijke (nieuwe) vormmerken wordt gekeken, is het voor de ondernemers met een bijzonder winkelconcept zeker de moeite waard om na te gaan of zijn of haar inrichting ook als merk te registreren is.

Meer weten? Dit artikel is geschreven door mr. A.J. Gieske, advocaat Intellectueel eigendomsrecht, media & ICT recht bij Van Diepen Van der Kroef Advocaten in Amsterdam.

Arnout
Gieske
Privacyrecht, Procesrecht, Intellectueel Eigendomsrecht, ICT & Media
Amsterdam

Vestigingen