fallback-bg-light

Verjaring en stuiting van de schadevergoedingsvordering uit hoofde van bestuursaansprakelijkheid

19 november 2014

Verjaring en stuiting van de schadevergoedingsvordering uit hoofde van bestuursaansprakelijkheid

De Hoge Raad heeft op 14 november 2014 een arrest gewezen over de verjaring van vorderingen tot schadevergoeding uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid. Twee punten met betrekking tot verjaring komen aan de orde. Ten eerste bevestigt de Hoge Raad vaste rechtspraak met betrekking tot de aanvang van de verjaringstermijn. Een vordering uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid verjaart vijf jaren nadat de benadeelde bekend is geworden met zowel de aansprakelijke persoon als met de schade. Ten tweede overweegt de Hoge Raad dat het doorhalen op de rol van een ingestelde procedure, zonder dat de procedure is geëindigd, stuiting van de vordering voor onbepaalde tijd oplevert.

Het geschil: Allianz vs. bestuurder GS Verzekeringen B.V.

Het arrest behandelt de vordering van verzekeraar Allianz op de bestuurder van het inmiddels failliete GS Verzekeringen B.V. (hierna: GS Verzekeringen). GS Verzekeringen heeft in de jaren 1997 en 1998 voor Allianz bestemde premiegelden ten onrechte niet aan Allianz uitgekeerd. Uit onderzoek dat in 1998 in opdracht van Allianz is uitgevoerd, is gebleken dat de gelden zijn weggesluisd naar diverse andere bankrekeningen, onder andere naar bankrekeningen van de bestuurder van GS Verzekeringen. Allianz heeft GS Verzekeringen en de bestuurder in 1998 in rechte betrokken om vergoeding van de geleden schade te vorderen. De procedure bij de rechtbank is door partijen in 1999 doorgehaald, nog voordat vonnis is gewezen. In plaats daarvan hebben Allianz en GS Verzekeringen in onderling overleg hun geschil aan een arbitrageprocedure onderworpen. De arbitrageprocedure heeft in de periode 2002 tot en met 2009 geleid tot vier arbitrale vonnissen. In deze vonnissen is geoordeeld dat GS Verzekeringen aansprakelijk is voor de schade die Allianz heeft geleden.

GS Verzekeringen heeft niet voldaan aan deze veroordelingen en biedt daarvoor ook geen verhaal. Om die reden heeft Allianz de bestuurder van GS Verzekeringen in februari 2009 nogmaals persoonlijk aansprakelijk gesteld voor de geleden schade, welke inmiddels was opgelopen tot ruim € 4,5 miljoen.

Het verweer: verjaring

De bestuurder heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering is verjaard. Uit artikel 3:310 BW blijkt dat rechtsvorderingen tot vergoeding van schade na vijf jaar verjaren. Volgens vaste rechtspraak[1] gaat de verjaringstermijn lopen op de dag volgend op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. Het standpunt van de bestuurder luidde dat Allianz al in 1998 op de hoogte was van het wegsluizen van de gelden, zodat Allianz haar vordering tot schadevergoeding te laat heeft ingesteld.

[1] HR 9 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ4850, NJ 2012/193 en HR 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM1688, NJ 2012/194

De rechtbank heeft het beroep van de bestuurder op verjaring afgewezen. In hoger beroep heeft het gerechtshof het beroep op verjaring wel gehonoreerd. Kort samengevat heeft het gerechtshof geoordeeld dat Allianz al in 1998 op de hoogte was van de schade en van de persoon die aansprakelijk was voor de schade, zodat de verjaringstermijn van vijf jaren inmiddels was verstreken.

Allianz heeft het verweer van de bestuurder op twee manieren bestreden. Ten eerste heeft Allianz gesteld dat zij pas in 2009 bekend is geworden met de schade, namelijk nadat bleek dat GS Verzekeringen geen verhaal bood. De verjaringstermijn zou volgens Allianz pas vanaf dat moment zijn gaan lopen. Ten tweede heeft Allianz gesteld dat de al in 1998 tegen de bestuurder ingestelde procedure bij de rechtbank weliswaar is doorgehaald, maar nooit is geëindigd, zodat de verjaring is gestuit en gestuit is gebleven (artikel 3:316 lid 2 BW). Beide standpunten van Allianz zijn door het gerechtshof verworpen.

Hoge Raad: aanvang verjaringstermijn

De Hoge Raad herhaalt met betrekking tot de aanvang van de verjaringstermijn de vaste jurisprudentie:

“Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet de eis dat de benadeelde bekend is geworden met zowel de schade als de daarvoor aansprakelijke persoon aldus worden opgevat dat het hier gaat om een daadwerkelijke bekendheid, zodat het enkele vermoeden van het bestaan van schade niet volstaat. Deze verjaringstermijn begint pas te lopen op de dag na die waarop de benadeelde daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering tot vergoeding van de door hem geleden schade in te stellen. Daarvan zal sprake zijn als de benadeelde voldoende zekerheid – die niet een absolute zekerheid behoeft te zijn – heeft verkregen dat de schade is veroorzaakt door tekortschietend of foutief handelen van de betrokken persoon. Het antwoord op de vraag op welk tijdstip de verjaringstermijn is gaan lopen, is afhankelijk van alle terzake dienende omstandigheden.”

Allianz heeft volgens de Hoge Raad terecht aangevoerd dat bekendheid met gedragingen van de bestuurder die pas later de oorzaak van de schade blijken te zijn, niet betekent dat de verjaringstermijn aanvangt op het moment dat Allianz bekend is met deze gedragingen. Allianz moest ook met de schade bekend zijn geworden. De schade waarvan Allianz vergoeding vordert bestaat erin dat zij haar vordering op GS Verzekeringen niet kan verhalen. Het wegsluizen van door GS Verzekeringen ten behoeve van Allianz ontvangen premiegelden hoefde niet zonder meer een verhaalstekort bij GS Verzekeringen tot gevolg te hebben. Dat verhaalstekort bleek pas in 2009 en op dat moment is Allianz dus pas bekend geworden met de schade. Op dat moment is de verjaringstermijn aangevangen, aldus de Hoge Raad.

Hoge Raad: doorhaling procedure levert stuiting van de verjaring voor onbepaalde tijd op

Allianz heeft tevens geklaagd over het oordeel van het gerechtshof dat de in 1999 doorgehaalde procedure geen stuiting oplevert. Ook hierin heeft de Hoge Raad het standpunt van Allianz gevolgd.

Doorhaling van een gerechtelijke procedure, oftewel royement, houdt in dat de procedure niet langer op de rol van de rechtbank verschijnt. Doorhaling van de procedure betekent echter niet het einde van de procedure: elk van partijen zou de procedure op elk moment weer kunnen opbrengen, zodat deze wordt voortgezet. Doorhaling an sich heeft geen rechtsgevolgen (artikel 246 lid 2 Rv).

Allianz en GS Verzekeringen hebben in 1999 besloten om hun geschil te onderwerpen aan een arbitrageprocedure. De rechtsgevolgen van het doorhalen van de rechtbankprocedure hebben zij niet vastgelegd.

De Hoge Raad overweegt hierover:

“Indien partijen de rechtsgevolgen van het royement niet bij overeenkomst hebben geregeld, staat het royement op zichzelf dus niet eraan in de weg dat de stuiting, aangevangen door het instellen van een eis in rechte, voorshands voor onbepaalde tijd doorloopt. Behalve ingevolge de in de wet voorziene mogelijkheid van een regeling tussen partijen, dient te worden aangenomen dat eveneens geen sprake meer is van stuitende werking wanneer de gerechtigde afstand heeft gedaan van zijn recht om de procedure na royement te hervatten, of wanneer de schuldenaar op grond van de omstandigheden van het geval erop mocht vertrouwen dat de bewuste procedure niet meer hervat zou worden.

Uit het voorgaande volgt dat het hof zijn bestreden oordeel in rov. 3.10 ten onrechte erop heeft gebaseerd dat de in de eerdere bodemprocedure door Allianz ingestelde eis niet tot toewijzing heeft geleid en niet gesteld of gebleken is dat die eis alsnog tot toewijzing kan leiden. Beslissend is immers of dat geding, zonder toewijzing van de ingestelde eis, is geëindigd. Nu het einde van het geding niet door het royement alleen wordt bewerkstelligd, slaagt de hierop gerichte rechtsklacht.”

Met het instellen van de procedure heeft Allianz in 1998 haar vordering gestuit. Omdat de procedure nooit is geëindigd, duurt de stuiting voor onbepaalde tijd voort. Doorhaling van de procedure zorgt niet voor het starten van een nieuwe verjaringstermijn, tenzij partijen bij overeenkomst of op andere wijze de rechtsgevolgen van de doorhaling regelen.

Conclusie

Dit arrest van de Hoge Raad geeft relevante inzichten over het leerstuk van verjaring bij schadevergoedingsvorderingen.

Het arrest geeft een bevestiging van de vaste rechtspraak over de aanvang van de verjaringstermijn: de verjaringstermijn vangt aan op het moment dat de benadeelde bekend is met zowel de schade als met de voor de schade aansprakelijke persoon. Betreft het een vordering tot schadevergoeding uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid, dan kan worden beargumenteerd dat de schade voor de benadeelde pas bekend is, op het moment dat blijkt dat de rechtspersoon zelf geen verhaal biedt voor de vordering. Een vordering op de bestuurder in privé verjaart in dat geval vijf jaren nadat bekend is geworden dat verhaal op de rechtspersoon niet mogelijk is.

Daarnaast bepaalt de Hoge Raad dat in geval van doorhaling van een procedure, zonder dat partijen de rechtsgevolgen, oftewel het eindigen, van de procedure hebben geregeld, de stuiting van de verjaringstermijn voor onbepaalde tijd doorloopt. In deze zaak betekende het dat de vordering op de bestuurder sinds 1998 was gestuit en de verjaringstermijn nog niet opnieuw was gaan lopen. Het is dus zaak om op te letten bij het doorhalen van een gerechtelijke procedure; zorg dat de rechtsgevolgen van doorhaling van een procedure met de wederpartij worden geregeld, om te voorkomen dat een eventuele stuiting voor onbepaalde tijd voortduurt.

Heeft u vragen na aanleiding van dit artikel dan kunt u contact opnemen met onze sectie Ondernemingsrecht.

Vestigingen