fallback-bg-light

Ontslag op staande voet vanwege uitdrukkelijk geweigerde vakantie

2 september 2015

Ontslag op staande voet vanwege uitdrukkelijk geweigerde vakantie

Ontslag op staande voet geldig in voorlopige voorziening bij directeur die zonder toestemming op vakantie gaat. Een gebrek aan opgebouwde vakantiedagen nuanceert het systeem van artikel 7:638 BW en maakt dat werkgever een verzoek van werknemer mag weigeren.

Verzoek tot vakantie geweigerd

Werknemer is op 1 januari 2011 in dienst getreden bij werkgever als manager. Per september 2012 is hij aangesteld als directeur. Per 1 januari 2013 is werknemer nog de enige werknemer in dienst. Werknemer heeft verzocht om verlof van 3 tot en met 17 februari 2014 dan wel van 10 tot en met 24 februari 2014. Dit verzoek is per e-mail afgewezen met de onderbouwing dat werknemer de focus moet richten op de onderneming en dat hij moet laten zien wat hij waard is.

Werkweigering

Op 10 februari 2014 is werknemer zonder bericht niet op het werk verschenen. De afwezigheidsassistent vermeldt dat hij tot 25 februari 2014 afwezig is. Werkgever ontslaat hem op staande voet. De kantonrechter overweegt dat werknemer wist dat hij geen toestemming had om op vakantie te gaan. Alle omstandigheden meewegende, kwalificeert de kantonrechter de ongeoorloofde afwezigheid als werkweigering.

Onvoldoende vakantiedagen opgebouwd

Het hof oordeelt dat voor zover werkgever meent de verzochte vakantie te kunnen weigeren op grond van bepalingen in de arbeidsovereenkomst, werkgever het bepaalde in artikel 7:638 BW miskent. Immers in lid 2 wordt de mogelijkheid gecreëerd voor de werkgever bepaalde dagen als vakantie aan te wijzen, maar zolang dat niet is gebeurd, geldt het normale regime. Wel is van belang dat werkgever zich op het standpunt heeft gesteld dat werknemer onvoldoende dagen had opgebouwd om veertien dagen op vakantie te gaan. In een dergelijke situatie behoeft een werkgever niet in te gaan op de wensen van de werknemer.

Hof oordeelt ook: werkweigering

Werknemer heeft geen zwaarwegende omstandigheden aangevoerd om juist in de door hem gewenste periode vakantie te genieten, terwijl werkgever de verzochte periode veel te lang vond bij gebrek aan adequate vervanging. Reeds daarom staat vast dat de weigering van werkgever om in te stemmen met een vakantie van deze duur op zich gerechtvaardigd was. Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.

Bron: Hof ’s-Hertogenbosch, 20 januari 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:138)

Dit artikel is geschreven door de sectie Arbeidsrecht van de Utrechtse vestiging van Van Diepen Van der Kroef en het verscheen ook als signalering in het Tijdschrift Arbeidsrecht Praktijk, editie 2, 2015.

* De hier besproken uitspraak is gedaan op basis van het arbeidsrecht dat van kracht was voor de inwerkingtreding van de Wet Werk en Zekerheid (WWZ). Arbeidsrechtelijke geschillen die de rechter beoordeelt aan de hand van de WWZ zullen een andere uitkomst hebben. Ten gevolge van het overgangsrecht zal er ook na 1 juli 2015 nog jurisprudentie verschijnen gebaseerd op ‘oud’ arbeidsrecht.

Vestigingen