Op 23 juli 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam een belangrijke beslissing genomen in de collectieve procedure van Stichting Data Bescherming Nederland (SDBN) tegen Amazon. In deze zaak, waarin SDBN optreedt namens circa vijf miljoen Nederlandse Amazon-accounthouders, staat centraal of Amazon persoonsgegevens in strijd met de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) heeft verwerkt. Cruciaal is daarbij de vraag of SDBN bevoegd is om namens deze groep vorderingen in te stellen. De rechtbank heeft besloten prejudiciële vragen voor te leggen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU).
Achtergrond van de zaak
SDBN verwijt Amazon dat zij persoonsgegevens van Nederlandse gebruikers onrechtmatig verwerkt. De stichting vordert onder meer stopzetting van de onrechtmatige verwerking, een verbod op verder gebruik van onrechtmatig verkregen gegevens en schadevergoeding voor materiële en immateriële schade.
Amazon betwist de ontvankelijkheid van SDBN en stelt dat de stichting niet voldoet aan de wettelijke eisen om een collectieve actie te mogen voeren.
De procedure wordt gevoerd op basis van de Wet Afwikkeling Massaschade in Collectieve Actie (WAMCA). Deze wet maakt het mogelijk om via een belangenorganisatie collectief schadevergoeding te vorderen. De procedure kent twee fasen: eerst toetst de rechter of de organisatie ontvankelijk is, daarna volgt de inhoudelijke beoordeling van de vorderingen. De zaak bevindt zich momenteel in de eerste fase.
Ontvankelijkheid onder de WAMCA en de AVG
Om als belangenorganisatie ontvankelijk te zijn onder de WAMCA, moet voldaan worden aan diverse eisen. De organisatie moet onder meer:
- een stichting of vereniging met volledige rechtsbevoegdheid zijn;
- gelijksoortige belangen behartigen;
- beschikken over een intern toezichthoudend orgaan;
- transparant zijn via een toegankelijke website;
- voldoende financiële middelen en deskundigheid hebben;
- geen winstoogmerk nastreven;
- een nauwe band met Nederland aantonen;
- en aantoonbaar geprobeerd hebben het geschil minnelijk op te lossen.
De AVG stelt in artikel 80 eveneens eisen aan belangenorganisaties, maar deze zijn minder uitgebreid. Zo vereist de AVG geen representativiteit of bundelbaarheid van belangen, en laat zij ruimte voor een actie namens één betrokkene. Ook is het onder de WAMCA mogelijk om zonder expliciete opdracht van de achterban schadevergoeding te vorderen, terwijl de AVG lijkt te vereisen dat een betrokkene vooraf toestemming geeft.
Prejudiciële vragen aan het HvJEU
De rechtbank heeft vastgesteld dat SDBN aan vrijwel alle WAMCA-eisen voldoet, maar ziet zich vanwege de spanning tussen de WAMCA en de AVG genoodzaakt om prejudiciële vragen te stellen over de bundelbaarheid van belangen en de representativiteit van de organisatie. De vragen aan het HvJEU luiden – samengevat – als volgt:
- Mag Nederland via de WAMCA aanvullende ontvankelijkheidseisen stellen bovenop artikel 80 AVG?
- Zijn de eisen van gelijksoortigheid en representativiteit verenigbaar met het Unierecht?
- Vereist de AVG dat een belangenorganisatie aantoonbaar actief is op het gebied van gegevensbescherming, en moet zij daarvoor een ‘track record’ hebben?
- Staat de AVG toe dat een organisatie schadevergoeding vordert zonder expliciete opdracht van de betrokkenen?
- Kan het ontbreken van een opt-out worden gezien als impliciete toestemming in de zin van artikel 80 AVG?
Schorsing van de procedure
De rechtbank heeft de procedure in de zaak tegen Amazon geschorst in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen door het Hof van Justitie van de Europese Unie. De uitkomst van deze vragen is niet alleen bepalend voor de beoordeling van de vorderingen van SDBN, maar heeft ook bredere implicaties. De rechtbank benadrukt dat de uitleg van artikel 80 AVG en de verhouding tot de WAMCA ook in andere collectieve procedures in Nederland centraal staat. Zo zijn de zaken tegen Adobe en Google aangehouden in afwachting van de beantwoording van deze vragen, terwijl de procedures tegen TikTok en Oracle zich inmiddels in hoger beroep of cassatie bevinden. De beantwoording van de prejudiciële vragen zal dan ook richtinggevend zijn voor de verdere ontwikkeling van het collectieve actierecht in privacyzaken.
Conclusie
Deze prejudiciële vragen raken aan fundamentele aspecten van het Unierecht en het nationale procesrecht. Kunnen de lidstaten van de Europese Unie in hun procesrecht strengere eisen stellen dan de Europese Unie in de AVG? Indien het HvJEU deze vraag bevestigend beantwoord, dan zal dit tot gevolg hebben dat het Europese privacyrecht door nationale regels beperkt zou kunnen worden.
Voor vragen of meer informatie kunt u contact opnemen met dr. Bartosz Sujecki, Advocaat / Rechtsanwalt, Partner IT/IE en mr. Emmely Schaaphok, Advocaat IT/IE, Van Diepen Van der Kroef Advocaten Amsterdam.