Justitia, a monument in Frankfurt, Germany

Rechtbank Midden-Nederland oordeelt dat Uniform Herstelkader in rechte kan worden getoetst – wat zijn de gevolgen voor andere vergelijkbare regelingen?

30 mei 2024
/  Erik Jan Bijleveld

Rechtbank Midden-Nederland oordeelt dat Uniform Herstelkader in rechte kan worden getoetst – wat zijn de gevolgen voor andere vergelijkbare regelingen?

De afgelopen jaren hebben banken in Nederland hun klanten compensatie aangeboden op grond van het Uniform Herstelkader Rentederivaten (“UHK”). Maar wat als een bank weigerde om compensatie aan te bieden, omdat zij meende dat de klant niet onder het toepassingsbereik viel? In diverse eerdere uitspraken werd geoordeeld dat de beslissing van de bank niet door de civiele rechter getoetst kon worden. Oftewel: de klant had pech en kon haar recht op compensatie niet afdwingen.

Onze advocaten Erik Jan Bijleveld en Michiel van der Hoeven hebben in een recente procedure nu echter met succes betoogd dat wel degelijk in rechte nakoming van het UHK verlangd kan worden. Het vonnis van 1 mei 2024 is inmiddels gepubliceerd. De rechtbank geeft daarin een duidelijk oordeel over de kwalificatie van het UHK. In dit artikel wordt de uitspraak en de mogelijke gevolgen voor vergelijkbare regelingen besproken.

Hoe zat het ook alweer?

Tijdens de financiële crisis zijn de aanzienlijke risico’s van rentederivaten aan het licht gekomen. Onder grote politieke druk hebben de grootste banken zich gecommitteerd aan een hersteltraject. Door de Minister van Financiën is de Derivatencommisie benoemd. De Derivatencommissie is uiteindelijk het UHK met de banken overeengekomen. De definitieve versie van het UHK is op 19 december 2016 gepubliceerd.

Als het UHK op een bepaalde klant van toepassing is, doet de bank een voorstel voor compensatie. De compensatie wordt berekend aan de hand van vier stappen die worden beschreven in het UHK. Als de klant dit voorstel accepteert, betaalt de bank de vergoeding aan de klant. De klant verleent dan wel finale kwijting aan de bank en kan bijvoorbeeld niet meer een procedure starten op grond van onrechtmatige daad of dwaling.

De vraag of het UHK op een mkb-klant van een bank (die aan het UHK deelneemt) van toepassing is, is geregeld in artikel 3.1.1 van het UHK:

“Indien een klant een Rentederivaat met een Bank is aangegaan dat binnen het temporele bereik valt, en voorts als niet professioneel en niet-deskundig kwalificeert, is op die mkb-Klant het Herstelkader van toepassing.”

Het heeft uiteindelijk jaren geduurd voordat de banken al hun klanten hebben bericht en compensatie hebben aangeboden. Verschillende klanten hebben géén aanbod gekregen of meenden dat zij een onjuist aanbod hebben gekregen. Uit deze zaak blijkt dat de uitvoering van het UHK nog steeds niet volledig is afgerond.

Onderhavige zaak

In deze uitspraak (ECLI:NL:RBMNE:2024:2806) ging het om een maatschap (“de klant”) die een renteswap had afgesloten bij SNS Bank, welke is overgenomen door de Volksbank (“de bank”).

Nadat het UHK was vastgesteld heeft de klant van de Volksbank een brief ontvangen waarin werd medegedeeld dat zij geen compensatie aangeboden kreeg, omdat zij ‘deskundig’ zou zijn (als bedoeld in het UHK). Daarmee was zij ‘out of scope’. De klant heeft daartegen direct bezwaar gemaakt.

De bank bleef weigeren om enige compensatie aan te bieden. De klant heeft dus nooit enig voorstel ontvangen. De klant heeft de Volksbank uiteindelijk gedagvaard en gevorderd dat de Volksbank haar alsnog een aanbod doet onder het UHK.

De bank verweerde zich door te stellen dat het UHK niet kan worden getoetst door de civiele rechter. Het UHK zou een gesloten stelsel kennen en slechts een coulanceregeling zijn. Het UHK is volgens de Volksbank geen overeenkomst en bevat geen derdenbedingen. De Rechtbank Amsterdam en het Hof Amsterdam oordeelden namelijk eerder al in soortgelijke zin.[1]

De rechtbank Midden-Nederland komt tot een ander oordeel en volgt de klant in haar betoog dat de bank zich heeft verplicht tot (juiste) uitvoering van het UHK en daarvan nakoming kan worden gevorderd.

Geen met voldoende waarborgen omklede rechtsgang

Ten eerste oordeelt de rechtbank dat het UHK geen met voldoende waarborgen omklede rechtsgang biedt. Er is dus geen sprake van een gesloten stelsel. Op grond van het UHK kan slechts in een beperkt aantal gevallen bindend advies worden gevraagd. Dat kan echter niet voor de vraag of een klant al dan niet ‘deskundig’ is. Een klant kon zich voor individuele vragen of klachten ook niet terecht bij de AFM of de Derivatencommissie. Uit het UHK volgt ook niet dat een klant zich bij een geschil over de uitleg (interpretatie) van voorschriften van het UHK niet meer tot de rechter zou kunnen wenden. Dat zou ook niet redelijk zijn.

Geen rechtsverwerking

De procedure werd gevoerd geruime tijd nadat het UHK definitief was vastgesteld. De bank was daarom van mening dat de klant daarom haar recht had verspeeld om de kwestie aan de rechter voor te leggen. Enkel tijdsverloop is daarvoor echter onvoldoende. Omdat de klant telkens bezwaar is blijven maken en zich ook niet kón wenden tot de AFM of Derivatencommissie, is ook niet het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat zij geen procedure meer zou starten. Bovendien is de bank ook nog steeds in staat om het UHK na te komen en de compensatie te berekenen.

Coulancekarakter blokkeert niet de weg naar de civiele rechter

De bank meende dat het UHK moet worden gezien als een ‘coulanceregeling’. De bank zou slechts onverplicht een aanbod doen en dat kan dus niet worden afgedwongen. Dat is echter een onjuiste redenering. De banken waren niet verplicht om deel te nemen aan het UHK. Maar de banken die wél deelnamen aan het UHK, hebben zich verplicht om dit jegens hun klanten na te komen.

Het UHK is een overeenkomst met derdenbedingen

Dat komt namelijk omdat het UHK is te kwalificeren als een overeenkomst. Dit was het kernonderdeel van het betoog van de klant en de rechtbank gaat daarin mee. Of een (civielrechtelijke) overeenkomst tot stand is gekomen, moet worden beoordeeld aan de hand van artikel 6:213 BW, artikel 3:33 BW en artikel 6:217 BW. De banken zijn het UHK met de Derivatencommissie overeengekomen. De banken hebben daarin een aantal verbintenissen op zich genomen, waaronder de verplichting om compensatie aan een klant aan te bieden als die aan de vereisten voldoet.

De betreffende bepalingen in het UHK zijn aan te merken als derdenbedingen (artikel 6:253 BW). Deze derdenbedingen moeten worden uitgelegd volgens de ‘geobjectiveerde Haviltexnorm’, omdat het UHK naar haar aard is bedoeld om de rechtspositie van een groot aantal derden op uniforme wijze te beïnvloeden. Het gaat dan dus niet (althans minder) om de achterliggende bedoeling van de Derivatencommissie en de deelnemende banken. Het UHK moet vooral naar objectieve maatstaven worden uitgelegd aan de hand van de tekst van de overeenkomst.

De rechtbank concludeert aan de hand van het UHK (r.o. 2.30):

“[…] De bank moet beoordelen of het UHK op zijn klanten (met een rentederivaat) van toepassing is. Als de bank van mening is dat een klant deskundig is en de klant is het daarmee niet eens, dan moet de bank aantonen dat die klant deskundig is. Dat wil zeggen dat de bank op een voldoende overtuigende manier moet toelichten waarom zij vindt dat de klant deskundig is. Als een klant niet deskundig is, moet de bank aan de hand van de door haar met de klant gesloten rentederivatenovereenkomst het UHK uitvoeren en aan die klant compensatie aanbieden. De rechtbank legt dit zo uit, dat klanten van banken recht hebben op prestaties van die banken […] Steun voor deze uitleg geeft ook artikel 2.1.3 van het UHK (voor zover hier relevant): “[…] MKB-Klanten die geen Herstel uit hoofde van het Herstelkader accepteren en partijen die niet onder het bereik van het Herstelkader vallen, kunnen aan het Herstelkader geen rechten ontlenen.” Uit deze bepaling volgt dat een mkb-klant die wel onder het bereik van het UHK valt, aan het UHK rechten kan ontlenen. Als dat hiermee niet is bedoeld, zou het namelijk zinloos zijn om in het UHK op te nemen dat een klant die niet onder het bereik van het UHK valt, aan het UHK geen rechten kan ontlenen. […]”

De tussenconclusie is dus dat de klant ontvankelijk is in haar vordering: de rechter kan inhoudelijk toetsen of de bank het UHK juist heeft toegepast. Zo nee, dan kan zij de bank gebieden het UHK alsnog juist na te komen.

Inhoudelijke toetsing UHK

Vervolgens komt de rechtbank toe aan een inhoudelijke toetsing van het UHK. De klant heeft voldoende aangetoond dat zij niet ‘deskundig’ is als bedoeld in het UHK. De bank was dus op grond van het UHK verplicht om haar compensatie aan te bieden, maar heeft dat nagelaten. De vordering tot nakoming op straffe van een dwangsom is daarom toegewezen.

Conclusie en mogelijke gevolgen voor vergelijkbare regelingen

Deze uitspraak laat zien dat een juiste toepassing van het UHK kan worden afgedwongen bij de rechter. Doorslaggevend daarin is de kwalificatie van het UHK als een overeenkomst met derdenbedingen. De uitspraak zou ook gevolgen kunnen hebben voor andere vergelijke regelingen, die door banken of andere instellingen als ‘coulanceregeling’ worden bestempeld. Door uitleg van een dergelijke regeling, mede aan de hand van de totstandkoming en achtergrond, zal moeten worden bepaald of het mogelijk gaat om een overeenkomst met afdwingbare verplichtingen.

Voor vragen over dit artikel of advies op het gebied van financieringen of ondernemingsrecht kunt u contact opnemen met Erik Jan Bijleveld of Michiel van der Hoeven, werkzaam bij Van Diepen Van der Kroef Advocaten Utrecht.

[1] Zie o.m. Rb. Amsterdam 18 maart 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:1726; Rb. Amsterdam, 28 september 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:5700; Hof Amsterdam 8 juni 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1752; Rb. Amsterdam 24 december 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:9727; Rb. Amsterdam 3 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:360.

Financieel recht
Ondernemingsrecht
Erik Jan
Bijleveld
M&A / Fusies en overnames, Procesrecht, Ondernemingsrecht
Utrecht
Michiel
van der
Hoeven
M&A / Fusies en overnames, Ondernemingsrecht, Insolventie en herstructurering
Utrecht

Vestigingen