Justitia, a monument in Frankfurt, Germany

Voetbal&Recht: Actualiteiten procesrecht, Februari 2024

13 februari 2024
/  Joes Blakborn

Voetbal&Recht: Actualiteiten procesrecht, Februari 2024

Gedurende de laatste maanden van 2023 werd er door onze sportrechtsectie weer volop geprocedeerd in voetbalgerelateerde zaken, waaronder in een aantal opzienbarende kwesties. Hierbij een inkijk in één  van deze voor de internationale voetbalwereld, maar zeker ook voor de civiele (arbeids)rechtspraktijk, relevante kwesties.

  1. Rechtsmacht van de Nederlandse rechtbank (te Maastricht) in een door een Duits intermediairskantoor bewust naar Nederland/Nederlands recht “omgeleide” vertegenwoordigingsovereenkomst met een Duitse speler. Dwingendrechtelijke Duitse bepaling(en) van toepassing, ondanks rechtskeuze voor Nederlands recht?

In 2023 schreven we al over deze procedure die begin 2023 werd aangespannen door een Duits intermediairskantoor, althans daar ging de speler altijd vanuit. Hij had immers als Duitse speler in Duitsland contact met een Duits intermediairsbedrijf met Duitse medewerkers. Wat bleek nu, dit Duitse kantoor had vlak voordat de speler op net 18-jarige leeftijd de vertegenwoordigingsovereenkomst (hierna ‘de overeenkomst’) tekende een Nederlandse B.V. opgericht die gevestigd werd in Maastricht (zonder dat daar verder feitelijk praktisch een kantoor werd gehouden) en in de overeenkomst tekende deze Nederlandse B.V. als intermediair en verklaarde zij Nederlands recht van toepassing op de overeenkomst en werd de rechtbank te Maastricht als bevoegd forum aangewezen in geval van voorkomende geschillen.

Vervolgens ontstond er een geschil tussen partijen omdat de speler niet langer van de diensten van de intermediair gebruik wenste te maken. De intermediair verwees vervolgens naar de overeenkomst. Naar dwingend Duits recht (Paragraaf 297, nr. 4 SGB III) kan een intermediair een werkzoekende (in casus de speler) niet exclusief binden, vandaar dat het intermediairskantoor kennelijk had gepoogd om naar Nederlands recht deze Duitse dwingendrechtelijke bepaling te omzeilen. Opmerkelijk was echter ook dat deze B.V. noch bij de KNVB, noch bij de DFB, officieel als intermediair was ingeschreven en dat het zelfs niet duidelijk was welke vertegenwoordiger van de B.V. überhaupt de overeenkomst met de speler had ondertekend.

Op 17 mei 2023 deed de rechtbank Limburg in de bevoegdheidskwestie al uitspraak (zie link: https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:RBLIM:2023:3158). De rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, achtte zich daarin bevoegd om van het geschil kennis te nemen. In dat kader werd overwogen:

Uit artikel 7 sub 5 van de Overeenkomst blijkt dat partijen een exclusieve forumkeuze voor deze rechtbank hebben gemaakt. Rogon Europe B.V. beroept zich op deze bepaling, terwijl de geldigheid van dit beding niet door gedaagde is betwist. Het forumkeuzebeding maakt deel uit van de Overeenkomst zelf, die zowel in de Engelse als in de Duitse taal is opgesteld. De rechtbank is van oordeel dat het forumkeuzebeding daarmee voldoet aan de vereisten die de herschikte EEX-Vo daaraan stelt.”

De rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, verklaarde zich daarmee dus bevoegd om van het geschil kennis te nemen.

Op 31 januari 2024 deed de rechtbank Limburg vervolgens einduitspraak in deze kwestie (zie link: https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RBLIM:2024:524&showbutton=true&keyword=Rogon&idx=1), nadat daar op 2 november 2023 een mondelinge behandeling bij de zittingsplaats te Maastricht had plaatsgevonden die namens de speler werd bijgewoond door mrs. Blakborn en (de te Maastricht geboren) Van Dort, die daarmee een thuiswedstrijd speelde. Namens de in Duitsland voetballende Duitse speler werd betoogd dat hij om meerdere redenen (strijd met Duits dwingend recht, de intermediair is geen geregistreerd intermediair bij een voetbalbond, er staan met de reglementen strijdige bepalingen in de vertegenwoordigingsovereenkomst) niet aan een dergelijke overeenkomst gebonden kon worden geacht.

De rechtbank is het in de uitspraak eens met de speler dat hij niet aan de overeenkomst met de intermediair gehouden kon worden en wijst daarmee dus alle vorderingen van de intermediair af. De rechtbank is van oordeel – net zoals in de bevoegdheidskwestie inzake de forumkeuze – dat het rechtskeuzebeding rechtsgeldig tussen partijen is overeengekomen, en dat in beginsel Nederlands recht op de overeenkomst van toepassing is.

De rechtbank is het echter wél met de speler eens dat op grond van artikel 3 lid 3 van de EG Verordening “Rome I”, deze dwingendrechtelijke Duitse bepaling zoals verwoord in Paragraaf 297, nr. 4 SGB III niet door de rechtskeuze voor Nederlands recht kan worden omzeild.

De rechtbank overwoog in dat kader:

4.6

“Artikel 3 lid 3 Rome I bepaalt dat, indien alle overige op de tijdstip van de rechtskeuze bestaande aankonopingspunten zich bevinden in een ander land dan het land waarvan het recht gekozen is, de door de partijen gemaakte rechtskeuze de toepassing van de rechtsregels van dat andere land waarvan niet bij overeenkomst mag worden afgeweken, onverlet laat.. … Naar het oordeel van de rechtbank betreft het onderhavige geval formeel beschouwd geen nationaal geval, maar is feitelijk wel sprake van een daarmee gelijk te stellen situatie zoals bedoeld in artikel 3 lid 3 Rome I.

4.7

“Niet in geschil is dat Rogon in juridische zin een Nederlandse entiteit is vanwege haar bedrijfsvorm en plaats van vestiging in Nederland (Maastricht). Dat maakt in dit geval echter niet dat (speler) geen beroep op artikel 3 lid 3 Rome I zou toekomen. Tijdens de mondelinge behandeling is immers gebleken dat Rogon geen medewerkers in dienst heeft en dat haar bestuurder, de heer (), slechts op tijdelijke basis voor Rogon werkt. Voorts is vast komen te staan dat het enige dat Rogon (mogelijk) vanuit Nederland heeft verzorgd, het opstellen en aan (speler) toezenden van de overeenkomst is. Alle overige werkzaamheden zijn door ROGON GmbH & Co. KG, enig aandeelhouder van Rogon, in Duitsland uitgevoerd. Daar komt bij, zoals (speler) terecht heeft betoogd, dat op het moment van sluiting van de overeenkomst, geen andere aanknopingspunten richting Nederland wezen. Het betreft immers een overeenkomst met een Duitse voetballer. Die in Duitsland voetbalt bij Duitse voetbalclubs en die enkel contact heeft gehad met medewerkers van ROGON GmbH & Co. KG. Ook de feitelijk begeleider van (speler), de heer (), is woonachtig en werkzaam in Duitsland. De overeenkomst ten slotte is door (speler) in Duitsland ondertekend.

4.8

Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een situatie als bedoeld in artikel 3 lid 3 Rome I zich voordoet. Dit heeft tot gevolg dat het onderhavige geschil naar Nederlands recht beoordeeld dient te worden, maar dat op die beoordeling ook Duitse dwingendrechtelijke bepalingen van invloed kunnen zijn.

Nu Rogon haar vordering op de speler baseerde op de in veel vertegenwoordigingsovereenkomsten in Nederland bekende – en hier wél toegestane – exclusiviteitsbepaling (“je mag gedurende twee jaar alleen exclusief door deze intermediair x/y vertegenwoordigd worden”), maar een dergelijke exclusiviteitsbepaling in strijd is met de dwingendrechtelijke Duitse bepaling in Paragraaf 297, nr. 4 SGB III, wees de rechtbank Limburg de vordering van Rogon op basis van deze bepaling af. Deze bepaling luidt:

Unwirksam sind

  1. Vereinbarungen, die sicherstellen sollen, das ein Arbeitgeber oder eine Person, die eine Ausbildung oder Arbeit sucht, sich ausschließlich eines bestimmten Vermittlers bedient“

Oftewel in het Nederlands:

Ongeldig zijn

  1. Bepalingen, die zekerstellen, dat een werkgever, of een persoon die een opdracht of baan zoekt, zich uitsluitend door één bepaalde intermediair laat bedienen”

De rechtbank onderzocht in de eerste plaats of in het Duitse recht deze bepaling ook onverkort geldt voor professionele atleten als werknemers en meer in het bijzonder ook voor professionele voetballers.

In de tweede plaats onderzocht de rechtbank ook of de voormelde bepaling van dwingend Duits recht was. Uit een door de speler aangevoerde uitspraak van het Oberlandesgericht Hamm van 7 januari 2010 (ref. 12 U 124/09) bleek dat dit inderdaad een bepaling van dwingend Duits recht is.

Daarmee sloot de rechtbank onder rechtsoverweging 4.14 haar onderzoek af met de volgende conclusie:

De rechtbank stelt vast dat de overeenkomst derhalve een exclusiviteitsbeding bevat, waaraan geen werking toekomt. Of dit ook tot gevolg heeft dat de gehele overeenkomst tussen partijen nietig is, kan in het midden blijven, omdat de vorderingen van Rogon (zo goed als, waarover hierna) uitsluitend geënt zijn op de vermeende schending van dit exclusiviteitsbeding. Nu niet geoordeeld kan worden dat (speler) het exclusiviteitsbeding geschonden heeft, stranden de vorderingen van Rogon”.

Het stond de speler daarmee vrij om eenzijdig de overeenkomst met Rogon te beëindigen en zich door een andere intermediair te laten adviseren/vertegenwoordigen inzake onderhandelingen over de totstandkoming van een arbeidsovereenkomst.

Ook gedurende 2024 zullen wij weer volop actief zijn binnen dit mooie en altijd boeiende rechtsgebied en u op de hoogte blijven houden van de ontwikkelingen in deze en in andere zaken.

Als u vragen heeft over deze of andere voetbalgerelateerde zaken of over andere aspecten binnen het (internationale) sport- en arbeidsrecht, neem dan contact op met Joes Blakborn of Max Hazewinkel of Eline van Dort, advocaten gespecialiseerd in voetbal- en andere sportgerelateerde kwesties, bij Van Diepen Van der Kroef Advocaten uit Amsterdam.

Amsterdam, 12 februari 2024

Sport en recht
Joes
Blakborn
Procesrecht, Sport en recht, Arbeidsrecht
Amsterdam
Eline
van
Dort
Arbeidsrecht, Letselschade, Procesrecht, Sport en recht
Amsterdam
Max
Hazewinkel
Ondernemingsrecht, Sport en recht, Procesrecht
Amsterdam

Vestigingen