fallback-bg-light

Voetbal&Recht: Actualiteiten procesrecht, Januari 2023

11 januari 2023
/  Joes Blakborn

Nieuwsberichten zijn enkel in het Nederlands beschikbaar.

Voetbal&Recht: Actualiteiten procesrecht, Januari 2023

Gedurende het jaar 2022 werd er door onze sportrechtsectie – naast brede advisering van cliënten in de sportsector – weer volop geprocedeerd in voetbal gerelateerde zaken, waaronder in een aantal opzienbarende kwesties. Hierbij een inkijk in een aantal van deze voor de voetbalwereld, maar zeker ook voor de civiele rechtspraktijk, relevante zaken.

Voetbal Qatar

I) Vernietiging van een arbitraal vonnis van de KNVB arbitragecommissie door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, minnelijke oplossing

In een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 17 augustus 2021 werd, na een eerder gewezen tussenarrest van 25 februari 2020 (ECLI:NL:GHARL:2020:1612, link: Hoger beroep Civiel recht overig – Uitspraken.nl), een arbitraal vonnis van de KNVB arbitragecommissie van 28 juni 2017 vernietigd op grond van artikel 1068 Rv wegens door de speler in kwestie gepleegd bedrog in die betreffende arbitragezaak (link: Arbitrale vonnissen | KNVB/ att01783 (knvb.nl)).

In ons overzicht over het jaar 2021 schreven we al uitgebreid over deze zaak. Ook een aantal beroepsgenoten schreven over deze spraakmakende zaak. Kern van die zaak was:

“…dat de speler tijdens de totstandkoming van de transfer met Le Havre werd bijgestaan door een andere intermediair en dat hij die transfer (dus) niet alleen tot stand had gebracht. Dit betekent dat sprake is van na de uitspraak van het scheidsgerecht ontdekt bedrog van de zijde van de speler. Het hof vindt de voor vernietiging aangevoerde grond dus juist en zal het arbitraal vonnis daarom vernietigen.”

Daarmee stond vast dat de speler in strijd met de destijds geldende exclusieve vertegenwoordigingsovereenkomst had gehandeld en daarmee dus wél schadeplichtig was jegens zijn voormalige intermediair.

Na de vernietiging door het gerechtshof zou de de zaak in 2022 door ons namens de intermediair opnieuw voorgelegd dienen te worden aan de KNVB arbitragecommissie, waarbij de intermediair dan zowel de speler in kwestie als de andere intermediair – die aantoonbaar wél had opgetreden voor de speler in de bemiddeling met Le Havre – zou dagen.

Voordat het zover kwam, kwamen partijen in de loop van het jaar echter alsnog tot een minnelijke oplossing, waarmee de benadeelde intermediair die door ons kantoor werd bijgestaan alsnog de zaak naar tevredenheid kon afsluiten.

II) Intermediair vordert ten onrechte loon en een kostenvergoeding van een speler; strijd met de WAADI, strijd in appèl

In een procedure voor de rechtbank Rotterdam waarin op 29 september 2021 vonnis werd gewezen, vorderde een intermediair van een speler nog een bedrag van EUR 40.000,– aan loon en ruim EUR 18.000,– aan onkosten. Beide vorderingen van de intermediair werden afgewezen door de rechtbank.

In ons overzicht over het jaar 2021 schreven we al uitgebreid over deze zaak. Kern van die zaak was:

“Vast is komen te staan dat bij bemiddeling in de voetbalbranche een gewoonte bestaat die afwijkt van het bepaalde in artikel 7:405 lid 1 BW en artikel 7:406 lid 1 BW. Immers, intermediair heeft ter zitting verklaard dat het klopt dat in de voetbalbranche het bemiddelingsloon door de voetbalclub wordt betaald en dat een speler feitelijk nooit loon betaalt of onkosten van de tussenpersoon vergoedt. Wat betreft arbeidsbemiddeling komt die gewoonte overeen met artikel 3 van de WAADI en wat betreft andere bemoeiingen wordt dit bevestigd door het Whatsapp bericht van 17 janauari 2020 waarin de intermediair aan de speler meedeelde dat hij de advocaat betaalde.”

Op grond van artikel 3 van de WAADI (Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs) mag bij arbeidsbemiddeling geen tegenprestatie van de werkzoekende (in casu de speler) worden bedongen.

Door de intermediair werd hoger beroep ingesteld tegen het vonnis, waarna partijen dit jaar hun memories indienden bij het gerechtshof te Den Haag. Er zal naar verwachting in januari 2023 een arrest worden gewezen door het gerechtshof in deze kwestie.

III) Een 50/50 verdelingsafspraak tussen twee intermediairs over de commissie inkomsten met betrekking tot één specifieke speler. Eenzijdig opzegbaar of niet? Geen cassatie, minnelijke oplossing

Op 29 juni 2021 wees het gerechtshof Den Haag een arrest (zaaknummer 200.268.574/01) in een geschil tussen twee intermediairs inzake een verdelingsafspraak van de commissiegelden met betrekking tot één specifieke professionele voetballer. Het gerechtshof was van oordeel dat de intermediair die de speler op eigen inititatief had “overgedragen” aan een collega intermediair, in ruil voor een doorlopende 50/50 afspraak inzake de verdeling van toekomstige commissies, inderdaad recht had op 50% van deze jaarlijkse commissies zolang de nieuwe intermediair de speler bijstond en nog zou bijstaan. De nieuwe intermediair werd veroordeeld tot betaling aan de oude intermediair van een bedrag van in hoofdsom EUR 400.000,– te vermeerderen met wettelijke handelsrente aan vanaf 2016 reeds vervallen commissies en tot betaling van 50% van de toekomstige commissies. In diverse media werd aandacht aan deze zaak besteed (bron VI.nl 27 augustus 2021: Gerechtshof: ex-makelaar mag vier ton declareren voor Martins Indi).

Het hof stelde vast dat de 50/50 afspraak inderdaad tussen partijen was overeengekomen en dat deze ook niet tussentijds eenzijdig opzegbaar was door de nieuwe intermediair.

De nieuwe intermediair weigerde in eerste instantie te voldoen aan een uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest en stelde in het najaar van 2021 cassatie in bij de Hoge Raad tegen de uitspraak van het gerechtshof. Na wat executieschermutselingen werd de zaak uiteindelijk medio 2022 in onderling overleg tussen partijen geregeld.

IV) Aansprakelijkheid werkgever voor schade/loonverlies aan de zijde van de speler ten gevolge van tijdens het werk ontstane (tijdelijke) arbeidsongeschiktheid; ook na einde dienstverband?

In een nog lopende procedure voor de KNVB arbitragecommissie staan wij een speler bij die tijdens de uitoefening van zijn werk in een veldtraining gedurende het voorjaar van 2022 arbeidsongeschikt is geraakt, voordat zijn arbeidsovereenkomst met de betaald voetbalclub per 30 juni 2022 van rechtswege afliep. Na 1 juli 2022 heeft de club geen loon(verlies) en andere schadecomponenten meer gecompenseerd aan de speler en de vraag dient zich aan of de werkgever ex artikel 7:658 BW (werkgeversaansprakelijkheid) of ex artikel 7:611 BW (slecht werkgeverschap) aansprakelijk is voor de geleden (en nog te lijden) schade aan de zijde van de speler, ook na datum einde dienstverband. Op 9 januari 2023 heeft hierover een hoorzitting bij de KNVB arbitragecommissie plaatsgevonden. De zaak zal in de loop van dit jaar een verder vervolg krijgen. Wij houden u hiervan op de hoogte.

V) Voorlopig getuigenverhoor verzocht door intermediairsbedrijf tegen een voormalig werknemer. Hoever rijkt de verantwoordelijkheid van een (ex) werknemer? Bevoegde sector van de rechtbank

Op 8 december 2022 wees de rechtbank Amsterdam, afdeling privaatrecht, een beschikking in een verzoek dat door een vooraanstaand Nederlands intermediairsbedrijf was aangespannen tegen een voormalig werknemer die in dienst was geweest als spelersbegeleider. Het bedrijf wilde de voormalig werknemer als voorlopige getuige horen omdat het stelde dat de voormalig werknemer destijds mogelijk fouten had gemaakt inzake de totstandkoming van een commissieovereenkomst tussen het intermediairsbedrijf (namens welk de werknemer de overeenkomst tekende en ook mocht tekenen) en een Belgische club, waardoor het bedrijf schade zou hebben geleden, zo stelde het bedrijf. Daarvoor diende de ex-werknemer dan als voorlopige getuige gehoord te gaan worden om deze eventuele fouten inzichtelijk te krijgen, aldus het bedrijf.

Opmerkelijke details in deze kwestie:

  • Het bedrijf had in eerste aanleg reeds een zaak verloren tegen de Belgische club voor een rechtbank in België alwaar ze de geldvordering tegen de club had ingesteld;
  • De werknemer was tijdens de Corona pandemie eind 2019 – na een verkregen ontslagvergunning van het UWV – op basis van economische redenen na een meer dan twintig (!) jaar durend dienstverband zonder toekenning van een verdere ontslagvergoeding ontslagen. Daarbij was één van de door het bedrijf aangevoerde economische gronden nota bene dat er inzake deze specifieke transactie van de speler vanaf deze Belgische club naar een Premier League club geen vergoeding meer zou worden ontvangen door het bedrijf, waardoor het bedrijf onvoldoende omzet zou generen om de werknemer nog langer in dienst te houden.
  • Bij einde dienstverband had het intermediairsbedrijf de werknemer vervolgens volledige en finale kwijting verleend.

De ex-werknemer stelde dan ook dat er geen enkele reden was voor het bedrijf om hem nog als (voorlopige) getuige te (mogen) horen.

Voordat het bedrijf echter in de gelegenheid zal worden gesteld om een antwoord te krijgen op de inhoudelijke vraag of ze deze ex-werknemer nog mag horen, moet ze zich echter eerst bij de juiste sector van de rechtbank melden, aldus de rechtbank, sector privaatrecht.

Namens de ex-werknemer was namelijk aangevoerd dat nu het bedrijf de ex-werknemer aansprak op zaken samenhangende met de arbeidsovereenkomst, de absoluut bevoegde rechter in deze de kantonrechter zou dienen te zijn en niet de rechtbank, afdeling privaatrecht. De rechtbank was dit eens met de ex-werknemer en verwees de zaak naar een kamer voor kantonzaken van de rechtbank Amsterdam, waar de zaak zal worden vervolgd.

Zo overwoog de rechtbank in r.o. 4.1, 4.3 en 4.8 van de beschikking over het doen van een verzoek tot het voorlopig getuigenverhoor (artikel 186 Rv):

“…Dit verzoek wordt, overeenkomstig het bepaalde in artikel 187 lid 1 Rv, gedaan aan de rechter die vermoedelijk bevoegd zal zijn van de zaak, indien deze aanhangig wordt gemaakt, kennis te nemen, of aan de rechter tot wiens absolute bevoegdheid de zaak behoort. Indien de zaak door de kantonrechter moet worden behandeld en beslist, wordt het verzoek gedaan aan de kantonrechter”…

“…Een mogelijke aansprakelijkstelling is immers gegrond op de vroegere arbeidsrelatie en het verzoek tot het gelasten van een voorlopig getuigenverhoor moet als een gevolg daarvan wellicht door de kantonrechter worden behandeld.”…

“…De rechtbank stelt als gevolg hiervan vast dat het om een aardvordering in de zin van artikel 93 sub c Rv gaat. Dit betekent dat het verzoek, conform artikel 71 Rv, moet worden verwezen naar de kamer voor kantonzaken”.

De zaak krijgt in de loop van 2023 dus een verder vervolg, in eerste instantie met de vraag of de ex-werknemer als voorlopig getuige gehoord mag gaan worden. De volgende – minstens net zo interessante – vraag is/wordt dan of je als werkgever een (ex) werknemer in deze specifiek omschreven omstandigheden alsnog kunt aanspreken voor (beweerdelijk geleden) schade. Wordt vervolgd.

Ook in 2023 zullen wij weer volop actief zijn binnen dit mooie en altijd boeiende rechtsgebied en u op de hoogte blijven houden van de ontwikkelingen in deze en andere zaken.

Als u vragen heeft over deze of andere voetbalgerelateerde zaken of over andere aspecten binnen het (internationale) sport- en arbeidsrecht, neem dan contact op met Joes Blakborn of Max Hazewinkel, advocaten gespecialiseerd in voetbal- en andere sportgerelateerde kwesties, bij Van Diepen Van der Kroef Advocaten uit Amsterdam.

Amsterdam, 10 januari 2023

 

Sport en recht
Procesrecht
Joes
Blakborn
Procesrecht, Sport en recht, Arbeidsrecht
Max
Hazewinkel
Ondernemingsrecht, Sport en recht, Procesrecht

Vestigingen