voetbal-600x400

“Voetbal en recht”, oktober 2024

22 oktober 2024
/  Joes Blakborn

Nieuwsberichten zijn enkel in het Nederlands beschikbaar.

“Voetbal en recht”, oktober 2024

Het DIARRA-ARREST: Wat houdt het arrest van het Hof van Justitie van de EU in en wat zijn de (mogelijke)  consequenties daarvan voor de (Europese) voetbalwereld?

Inleiding

Op 4 oktober 2024 wees het Hof van Justitie van de Europese Unie (EU) een arrest in de langslepende zaak die speelt tussen de FIFA (vergezeld door de Belgische voetbalbond (KBVB) en de Belgische profclub Sporting Charleroi) als eisende partij(en) enerzijds en de profspeler Lassana Diarra als verwerende partij anderzijds.

De vraag stond daarin centraal of de Europese wettelijke regels die vrij verkeer van werknemers moeten bevorderen (de artikelen 45 en 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) in de weg staan aan een toepassing door de FIFA, de nationale bonden en de clubs, van de bepalingen zoals opgenomen in artikel 17 van de FIFA Regulations on the Status and Transfer of Players (RSTP), welke bepalingen een speler en een nieuwe werkgever (club) hoofdelijk verplichten om een schadevergoeding (in het voetbal  als “transfersom” aangeduid) te betalen aan een oude werkgever (club) indien de speler zijn arbeidsovereenkomst met de oude club eenzijdig beëindigt.

Dit artikel 17 RSTP vormt eigenlijk de juridische grondslag op basis waarvan de huidige transfersommen tussen clubs nu in de regel uit onderhandeld worden en waarbij het publiek iedere transferwindow vaak weer versteld staat over de transfersommen van tientallen miljoenen euro’s die daarbij tussen clubs overeengekomen en afgerekend worden voor de overgang van een speler van club A naar club B.  Maar ook, en daar gaat dit arrest met name over, de voorbeelden van spelers die geblokkeerd worden door hun werkgever omdat club A van mening is dat club B een te lage transfersom geboden heeft voor de overgang van de speler. Dit hele spel van vraag en aanbod tussen clubs is vaak onvoorspelbaar en ondoorzichtig. Ook het Hof van Justitie van de EU vindt daar nu wat van.

Het Hof van Justitie heeft in het arrest geoordeeld dat dit artikel 17 RSTP in strijd is met de voormelde Europese wettelijke regels die vrij verkeer van werknemers moeten bevorderen. Wat nu?

In dit artikel zal eerst worden uitgelegd wat er exact speelde in deze zaak tussen partijen, hetgeen uiteindelijk tot dit arrest heeft geleid. Vervolgens zal worden stilgestaan bij de (mogelijke) consequenties daarvan voor de voetbalwereld.

De zaak Diarra, wat zijn de feiten?

Op 20 augustus 2013 transfereerde Lassana Diarra (10 maart 1985) van de Russische voetbalclub Anzji Machatsjkala naar de andere Russische club Lokomotiv Moskou. Daarbij werd een transfersom betaald door Lokomotiv Moskou aan Anzji Machatsjkala. De speler tekende bij Lokomotiv Moskou een vierjarig contract.

Nadat de speler bij Lokomotiv Moskou een loonsverlaging weigerde en mede in dat kader ook enkele keren afwezig was op de training, beschouwde Lokomotiv Moskou de arbeidsovereenkomst formeel als beëindigd door de beweerde contractbreuk van de speler.

Naast deze beëindiging wegens contractbreuk waardoor Diarra geen aanspraak meer kon maken op loon, vorderde Lokomotiv Moskou bij de FIFA Dispute Resolution Chamber (FIFA DRC) tevens van de speler een schadevergoeding van EUR 20 miljoen. Dit op grond van artikel 17 RSTP, lid 1. Dit artikel bepaalt dat bij de contractbreuk van een speler, de volgende sancties kunnen worden opgelegd:

  • Aan de speler: een schadevergoeding en een schorsing, en
  • Aan de nieuwe club van de speler: de hoofdelijke aansprakelijkheid tot betaling van de schadevergoeding opgelegd aan de speler en een transferverbod (artikel 17 RSTP, lid 2 en lid 4).

Er geldt bovendien een in lid 4 neergelegd bewijsvermoeden op grond waarvan de nieuwe club wordt vermoed de speler te hebben aangezet tot het plegen van de contractbreuk, tenzij het tegendeel door de nieuwe club wordt aangetoond.

Terwijl Diarra voor de FIFA DRC het geschil uitvocht over de al dan niet rechtsgeldige beëindiging van het contract dat hij op 20 augustus 2013 met Lokomotiv Moskou had gesloten en over de EUR 20 miljoen schadevergoeding die werd gevorderd van hem, is hij op zoek gegaan naar een nieuwe club.

Volgens Diarra werd die zoektocht echter ernstig bemoeilijkt wegens het risico dat de nieuwe club zou lopen om op basis van voormeld artikel 17 RSTP, lid 2 samen met hem hoofdelijk te worden veroordeeld tot betaling van de eventueel aan Lokomotiv Moskou verschuldigde schadevergoeding.

Diarra gaf daarbij aan dat hoewel meerdere clubs interesse in hem toonden, hij maar één aanbieding had gekregen, namelijk die van Sporting Charleroi, die hem op 19 februari 2015 een aanstellingsbrief stuurde waarin twee cumulatieve opschortende voorwaarden waren opgenomen:

  • Diarra zou uiterlijk op 30 maart 2015 regelmatig bij Sporting Charleroi moeten zijn ingeschreven en zijn aangemerkt als speelgerechtigd om in het eerste team deel te nemen aan alle door de KBVB, de UEFA en de FIFA georganiseerde officiële competities, en;
  • Binnen dezelfde termijn zou de schriftelijke en onvoorwaardelijke bevestiging moeten worden verkregen dat Sporting Charleroi niet hoofdelijk aansprakelijk kon worden gehouden voor de betaling van enige schadevergoeding (met name die wegens het verbreken van het contract) die Diarra eventueel verschuldigd zou zijn aan Lokomotiv Moskou.

Bij brieven van 20 februari en 5 maart 2015 hebben de respectieve raadslieden van Diarra en  Sporting Charleroi zowel de FIFA als de KBVB verzocht om te bevestigen dat Diarra overeenkomstig de reglementen kon worden ingeschreven en kon worden aangemerkt als speelgerechtigd om uit te komen in het eerste team van Sporting Charleroi, alsook dat de artikelen 17.2 en 17.4 RSTP niet zouden worden toegepast ten aanzien van Sporting Charleroi.

Bij brief van 23 februari 2015 heeft de FIFA geantwoord dat uitsluitend haar besluitvormend orgaan, en niet haar bestuursorgaan, bevoegd is om de bepalingen van de RSTP toe te passen. De KBVB op zijn beurt heeft op 6 maart 2015 laten weten dat Diarra overeenkomstig de FIFA-regels niet kon worden ingeschreven zolang zijn oude club Lokomotiv Moskou geen internationaal transfercertificaat (ITC) had afgegeven. De Russische Federatie weigerde namelijk om hangende het geschil tussen de speler en de club het ITC af te geven aan een nieuwe club/nieuwe bond. Daarmee was de transfer naar Sporting Charleroi voor Diarra dus van de baan.

Bij beslissing van 18 mei 2015 heeft de FIFA DRC de vordering van Lokomotiv Moskou deels toegewezen door het bedrag van de door Diarra verschuldigde schadevergoeding te bepalen op EUR 10,5 miljoen. De FIFA DRC heeft tevens beslist dat artikel 17.2 RSTP in de toekomst niet zou worden toegepast ten aanzien van Diarra.

Die beslissing is op 27 mei 2016, nadat Diarra in beroep was gegaan tegen deze beslissing, bevestigd door het Court of Arbitration for Sports (CAS). Ondertussen had DIarra op 24 juli 2015 een contract getekend bij de club Olympique  Marseille in Frankrijk.

Op 9 december 2015 heeft Diarra de FIFA en de KBVB gedagvaard voor het tribunal de commerce du Hainaut (rechtbank van koophandel Henegouwen, België), afdeling Charleroi, teneinde vergoeding te krijgen van de schade in de vorm van een inkomstenderving ter hoogte van EUR 6 miljoen die hij stelde te hebben geleden als gevolg van de fout die de genoemde bonden hadden gemaakt door het toepassen van de voormelde litigieuze bepalingen van artikel 17 RSTP, die volgens de speler in strijd zijn met het Europese Unierecht. Diarra achtte de FIFA en de KBVB aansprakelijk voor zijn schade krachtens artikel 1382 van het Belgische burgerlijk wetboek, waarin is bepaald dat „[e]lke daad van de mens, waardoor aan een ander schade wordt veroorzaakt, […] degene door wiens schuld de schade is ontstaan, [verplicht] deze te vergoeden”.

Bij vonnis van 19 januari 2017 heeft die rechterlijke instantie de vordering van Diarra in beginsel gegrond verklaard en de FIFA en de KBVB veroordeeld om aan Diarra een voorlopig bedrag (oftewel een voorschot) van EUR 60.001 te betalen.

De FIFA is tegen dat vonnis in beroep gegaan voor het Hof van Beroep te Bergen, België. De in het geding geroepen KBVB vorderde eveneens vernietiging van dat vonnis.  In de beroepsprocedure argumenteerde de speler dat de voorgaande FIFA-regels zoals opgenomen in artikel 17 RSTP in strijd zouden zijn met de artikelen 45 VWEU (vrij verkeer van werknemers) en 101 VWEU (verbod op kartelvorming en concurrentiebeperkende gedragingen). Daarbij zette Diarra uiteen dat een voetballer, net zoals iedere andere werknemer in de Europese Unie, ontslag moet kunnen nemen zonder dat hij zelf of zijn nieuwe werkgever het risico lopen op financiële en/of sportieve sancties.

De beroepsrechter vond dat hij niet in staat was om in de huidige stand van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU te kunnen beoordelen of de betrokken bepalingen in artikel 17 RSTP zich verhouden met het Unierecht en stelde daarop per 19 september 2022 een tweetal prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie. Deze twee vragen luidden:

Moeten de artikelen 45 en 101 VWEU aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan:

  1. het beginsel dat de speler en de nieuwe club die hem in dienst wil nemen, hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de betaling van de schadevergoeding die verschuldigd is aan de club waarmee het contract zonder gerechtvaardigde reden is verbroken, zoals dat is neergelegd in artikel 17.2 van de RSTP van de FIFA, in combinatie met de sportieve en financiële sancties die volgens artikel 17.4 respectievelijk artikel 17.1 van dat reglement kunnen worden opgelegd?, en;
  2. de mogelijkheid voor de bond waarbij de oude club van de speler is aangesloten, om het voor de indienstneming van de speler door een nieuwe club benodigde internationaal transfercertificaat (ITC) niet af te geven indien er sprake is van een geschil tussen die oude club en de speler (artikel 9.1 van de RSTP van de FIFA en artikel 8.2.7 van bijlage 3 bij dat reglement)?

Op deze twee vragen is nu dus een antwoord gekomen in het arrest van het Hof van Justitie van 4 oktober 2024. De twee antwoorden luiden:

Antwoord 1. Artikel 45 VWEU (vrij verkeer van werknemers) moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een regeling die is vastgesteld door een privaatrechtelijke vereniging (FIFA) die onder meer tot doel heeft het voetbal op mondiaal niveau te reglementeren, te organiseren en te controleren, en die voorziet in:

  • in de eerste plaats dat een beroepsspeler die partij is bij een arbeidsovereenkomst en die deze overeenkomst zonder geldige reden zou hebben beëindigd, en de nieuwe club die hem na deze beëindiging in dienst neemt, hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de betaling van een vergoeding die verschuldigd is aan de vorige club waarvoor deze speler heeft gewerkt en die moet worden vastgesteld op basis van criteria die soms onnauwkeurig of discretionair zijn, soms elk objectief verband met de betrokken arbeidsverhouding ontberen en soms onevenredig zijn;
  • ten tweede, dat wanneer de beroepsspeler wordt aangenomen tijdens een beschermde periode (de zogenaamde “protected period” zoals opgenomen in de RSTP) onder de arbeidsovereenkomst die is beëindigd, de nieuwe club een sportieve sanctie zal oplopen bestaande uit een verbod om nieuwe spelers in te schrijven voor een bepaalde periode, tenzij de club kan aantonen dat zij de speler niet heeft aangezet tot beëindiging van dat contract, en
  • ten derde, dat het bestaan van een geschil over deze contractbreuk belet dat de nationale voetbalbond waarvan de voormalige club lid is, het internationale transfercertificaat (ITC) afgeeft dat nodig is om de speler in te schrijven bij de nieuwe club, zodat de speler niet kan deelnemen aan voetbalcompetities voor de nieuwe club, tenzij wordt vastgesteld dat deze regels, zoals uitgelegd en toegepast op het grondgebied van de Europese Unie, niet verder gaan dan nodig is om de doelstelling van het waarborgen van de regelmatigheid van interclubvoetbalcompetities door het handhaven van een zekere stabiliteit in het lidmaatschap van profvoetbalclubs, te verwezenlijken.

Antwoord 2. Artikel 101 VWEU (verbod op kartelvorming en concurrentiebeperkende gedragingen) moet aldus worden uitgelegd dat een dergelijke regeling (waarbij voetbalbonden dus kunnen besluiten een ITC niet af te geven aan de nieuwe bond waardoor de speler geen toestemming krijgt om onder de nieuwe bond bij de nieuwe club aan het werk te gaan) een besluit vormt tot oprichting van een ondernemersvereniging dat bij lid 1 van dit artikel is verboden en dat slechts voor een vrijstelling krachtens lid 3 van dit artikel in aanmerking komt indien met overtuigende argumenten en bewijzen wordt aangetoond dat aan alle daartoe gestelde voorwaarden is voldaan.

Op basis van deze antwoorden moet/kan de beroepsrechter in Bergen nu een beslissing nemen over de vordering die aldaar is ingesteld door Diarra. In die zin wordt de zaak aldaar in België dus nog verder vervolgd en moet op de vordering(en) definitief worden beslist.

 De (mogelijke) consequenties van het arrest Diarra voor de voetbalwereld

 Het Diarra-Arrest (2024) is geen herhaling van het Bosman-Arrest (1995)

In de eerste plaats is het nog relevant om te vermelden dat het hier ging om een wezenlijk andere kwestie, en dus een wezenlijk andere juridische vraag, dan de vraag die bij het arrest Bosman van 15 december 1995 speelde.

Bij Diarra gaat het immers over de schadevergoeding die aan een club moet worden betaald nadat een contract zonder gerechtvaardigde reden tussentijds is verbroken, en over de hoofdelijke aansprakelijkheid van de nieuwe club voor de betaling van die schadevergoeding.

De zaak Bosman had betrekking op de transfer-, opleidings- of promotievergoeding die verschuldigd zou zijn bij het verstrijken van het contract dat de betrokken speler aan een club bond. Voorafgaande aan het arrest Bosman kon je dus per de einddatum van je contract niet “transfervrij” vertrekken bij een club, daarna konden spelers dat per de einddatum wel. Dat leidde tot de term “transfervrij”. Als een speler dus – bijvoorbeeld – per 30 juni 2025 straks aan het einde van zijn contractperiode zit, dan is hij per die datum “transfervrij”. Daar heeft het arrest Bosman voor gezorgd. In de regel sloten clubs na dat arrest dus arbeidsovereenkomsten voor een langere duur dan voorheen met spelers om deze transfervrije status voor een speler te voorkomen.

Na het arrest Diarra gaat het nu dus om de vraag welke beëindigings- oftewel transfervoorwaarden de FIFA wél kan gaan voorschrijven nadat een contract door de speler zonder gerechtvaardigde reden tussentijds is verbroken, en de nieuwe club hem na deze beëindiging in dienst neemt.

In ieder geval staat vast dat artikel 17 RSTP dat inhoudt dat speler en nieuwe club hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de betaling van een vergoeding die verschuldigd is aan de vorige club waarvoor deze speler heeft gewerkt, volgens het Hof van Justitie “een vergoeding is die werd wordt vastgesteld op basis van criteria die soms onnauwkeurig of discretionair zijn, en soms elk objectief verband met de betrokken arbeidsverhouding ontberen en soms onevenredig zijn”, niet past binnen het recht van de Europese Unie. Maar wat nu?

Welke beëindigings- oftewel transfervoorwaarden zouden na het arrest niet strijdig zijn met het EU-recht?

In de eerste plaats geldt dat deze beslissing van het Hof  alleen geldt voor tussentijdse verbrekingen van arbeidsovereenkomsten van spelers binnen de EU. Hoe bijvoorbeeld de UK, waarbinnen de financieel en politiek zeer machtige Premier League valt, en de rest van de landen/voetbalbonden buiten de EU met dit arrest zullen omgaan moet worden afgewacht, maar formeel zijn zij er niet aan gebonden, zolang de FIFA geen andere wereldwijd geldende dwingende regels voorschrijft. De ervaring leert echter dat de FIFA ook in het verleden – na het gewezen Bosman-arrest – wereldwijd een aanpassing van het transfersysteem doorvoerde, dus de verwachting is wel dat dit ook nu zal gaan gebeuren.

In de tweede plaats geldt dat partijen natuurlijk altijd de vertrekvoorwaarden bij een tussentijdse verbreking, altijd in een contract vooraf kunnen regelen met een zogenaamde beëindigingsregeling/transferclausule die in de arbeidsovereenkomst wordt opgenomen.

Ook op het moment van de (voorgenomen) verbreking zelf, kunnen partijen die het niet vooraf in het contract met elkaar geregeld hebben op dat moment met de speler/de nieuwe club de transfervoorwaarden in goed overleg blijven afspreken. In veruit de meeste gevallen gaat dit tegenwoordig immers ook al zo. De clubs en de speler gaan met elkaar in onderhandeling over de beëindigings- oftewel de transfervoorwaarden en de nieuwe club betaalt namens de speler deze schadevergoeding, zijnde de zogenaamde “transfersom”. Dit komt ook reeds tot uitdrukking in artikel 17 lid 2, laatste zin, RSTP en is daarmee op zich een prima bepaling die in stand kan blijven:

Het bedrag kan contractueel worden vastgelegd of tussen de partijen worden overeengekomen”.

Feit is alleen dat de bepaling in artikel 17 lid 1 RSTP die de vaststelling van de hoogte van de transfersommen in de huidige vorm zoals we die nu kennen, ondersteunde, op basis van het arrest Diarra van het Hof van Justitie, niet meer de basis mag vormen voor de hoogte van de vergoeding. Daarin staat:

Wanneer een contract zonder gerechtvaardigde reden wordt beëindigd, zijn de volgende bepalingen van toepassing:

  1. In alle gevallen is de partij die het contract heeft verbroken, verplicht om een schadevergoeding te betalen. Onverminderd de in artikel 20 en in bijlage 4 opgenomen bepalingen betreffende opleidingsvergoedingen, en tenzij in het contract anders is bepaald, wordt bij de berekening van de schadevergoeding wegens het verbreken van het contract rekening gehouden met het in het betrokken land geldende recht, met de specificiteit van de sport en met andere objectieve criteria. Tot die criteria behoren met name het salaris en andere voordelen die de speler op grond van het lopende en/of het nieuwe contract toekomen, de resterende contractduur, met een maximum van vijf jaar, de vergoedingen die zijn betaald en de kosten die zijn gemaakt door de oude club (afgeschreven over de looptijd van het contract), en de vraag of het contract is verbroken binnen de beschermde periode.”

Volgens het Hof van Justitie zijn nu juist deze hierboven – door mij dikgedrukt aangeduide – criteria “onnauwkeurig of discretionair, en ontberen zij soms elk objectief verband met de betrokken arbeidsverhouding en zijn ze soms onevenredig”.

Daarbij komt dus dat het Hof heeft geoordeeld dat de mogelijke sancties voor spelers bij eenzijdige tussentijdse verbreking, zoals schorsingen, overschrijvingsverboden en voor de nieuwe clubs de transferverboden ook in strijd zijn met het EU-recht. Dit maakt dat spelers en nieuwe clubs in geval van een eenzijdige tussentijdse verbreking – als partijen het dus niet eens met elkaar zijn (geworden) over de transfervoorwaarden – voor deze (sportieve) sancties dus ook niet meer hoeven te vrezen.

Waar dus in eerste instantie aansluiting bij gezocht moet/kan worden door de spelers en de clubs, is de nationale arbeidswetgeving op het gebied van tussentijdse eenzijdige opzegging van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd of een zogenaamde collectieve overeenkomst waartoe artikel 152 VWEU de mogelijkheid biedt.  Een opzeggingsvergoeding die een speler op basis van nationale arbeidswetgeving aan zijn werkgever moet betalen is normaal gesproken echter een fractie van de schadevergoedingen/transfersommen die thans op basis van het huidige artikel 17 RSTP – en daarmee het huidige transfersysteem – door een speler/nieuwe club aan de vorige werkgever betaald dien(d)en te worden.

De verwachting is daarmee dat de hoogte van de transfersommen (lees: de opzeggingsvergoeding die de speler – althans de nieuwe club namens de speler – zal (moeten) betalen aan de werkgever) in beginsel zal (moeten) gaan dalen, hetgeen het voor spelers in beginsel makkelijker zal maken om van werkgever te veranderen. Ook voor spelers met een actueel – of eventueel zelfs een vroeger – conflict met de werkgever over een vertrek kan dit arrest dus nog (positieve) gevolgen hebben, want het is niet uitgesloten dat een speler die is/wordt belet om te vertrekken, op basis van artikel 17 RSTP/op basis van onredelijke transfervoorwaarden, met succes – net zoals Diarra – een schadeclaim kan indienen tegen zijn (vroegere) werkgever en/of de FIFA/de nationale bond.

Indien de FIFA wél in staat zal zijn om criteria te bedenken die, tegengesteld aan de bevindingen van het Hof, nauwkeurig en niet -discretionair zijn, en volledig objectief zijn in relatie tot de arbeidsverhouding, dan zal een nieuw artikel 17 RSTP de toets van het EU-recht wél kunnen doorstaan. Daarbij valt dan te denken aan een bepaling die aansluit bij de meeste nationale EU-wetten. Een bepaling waarbij met name gekeken wordt naar de restwaarde en de restduur van de arbeidsovereenkomst. Een speler met nog één jaar contract en een jaarsalaris van EUR 1 miljoen zou dan bijvoorbeeld afgekocht kunnen worden voor datzelfde bedrag van EUR 1 miljoen, waarbij het denkbaar is dat er nog een bepaalde objectieve vermenigvuldigingsfactor wordt toegevoegd aan dit bedrag, op basis van zaken zoals bijvoorbeeld leeftijd of positie.

De  consequentie daarvan voor clubs zal wel zijn dat een speler die EUR 50.000,– per jaar verdient, dus niet zomaar meer voor miljoenen euro’s getransfereerd kan/mag worden. Clubs kunnen dus rekenen op (significant) lagere inkomsten uit transfersommen, en dat zal zeker voor de opleidingslanden zoals bijvoorbeeld Nederland, Portugal, België en de Scandinavische landen betekenen dat het financiële gat met de grotere competities – wat nog enigszins genivelleerd werd door transferinkomsten – financieel wellicht nog groter zal gaan worden.

De topcompetities kunnen met hun hoge spelerssalarissen, die ze door Tv-gelden en andere (sponsor)inkomsten, vermoedelijk kunnen blijven betalen, ook in de toekomst nog relatief hoge afkoopsommen blijven vragen (immers een speler die EUR 7 miljoen verdient en nog twee (2) jaar contract heeft kost in het theoretische voorbeeld nog steeds EUR 14 miljoen), terwijl de clubs uit de kleinere competities voor een speler die ze EUR 100.000,– per jaar betalen, in dat voorbeeld maximaal EUR 200.000,– aan afkoopsom kunnen vragen. De verschillen tussen kleine competities en grote competities lijken daarmee op het eerste oog alleen maar groter te kunnen worden, en dat lijkt niet in het belang te zijn van de voetbalsport in zijn algemeenheid, die gebaat is bij een brede kwalitatieve basis voor competitie.

Ook zal het arrest potentieel de salarissen van de spelers – zeker in kleinere competities – onder druk kunnen zetten nu de kleinere clubs – die zogezegd voor een groot deel afhankelijk zijn van jaarlijkse transferinkomsten – deze transferinkomsten significant zullen zien gaan dalen. Dat moet ergens in de begroting opgevangen gaan worden door die clubs, en de meest voor de hand liggende post zijn de salariskosten.

Conclusie

Met het arrest Diarra heeft het Hof van Justitie van de EU, de voetbalwereld, althans de FIFA/UEFA – net als na het arrest Bosman in 1995 – wederom aan het werk gezet om te komen tot nauwkeurige, objectief bepaalbare en minder onevenredige bepalingen, die – in lijn met het EU-recht – het voor spelers veranderen van werkgever vergemakkelijkt en verduidelijkt.

Alhoewel het nog niet direct duidelijk is welke bepalingen de FIFA daarvoor – hopelijk in goed overleg met (sociale) partners binnen het voetbal – moet/zal bedenken, ligt het in de lijn der verwachting dat meer aansluiting gezocht zal (moeten) gaan worden bij de nationale wetgeving in EU-landen of een collectieve overeenkomst zoals bepaald in artikel 152 VWEU, in geval van eenzijdige opzegging van een arbeidsrelatie van bepaalde duur door een werknemer.

Complicaties daarbij voor de FIFA zijn:

  • de verschillende rechtstelsels in de EU zelf, maar ook in de continenten daarbuiten, voor de landen die in beginsel zelfs helemaal niet aan het EU-recht – en dus ook niet aan het arrest – gebonden zijn, en;
  • de grote economische impact die deze verplichte wijziging in potentie voor voetbalclubs (en daarmee ook weer voor spelers) teweeg zal gaan brengen;

Wij zullen de ontwikkelingen de aankomende tijd uiteraard nauwgezet in de gaten blijven houden, en uiteraard ook de uitkomst van het vervolg van de Diarra zaak in België afwachten, maar dat er zaken (moeten) gaan veranderen in voetballand, dat staat wel vast.

Heb je als speler, intermediair of BVO vragen samenhangend met dit arrest of met andere ontwikkelingen in het voetbal/in jouw (vroegere) arbeidsrelatie, neem dan contact op met:
Mr. Joes Blakborn: advocaat-partner, specialist sportrecht & arbeidsrecht bij Van Diepen van der Kroef Advocaten www.vandiepen-2023.10web.site; j.blakborn@vandiepen-2023.10web.site; +31 (0)20 574 74 74

Oktober 2024

Sport en recht
Joes
Blakborn
Procesrecht, Sport en recht, Arbeidsrecht

Vestigingen