2022_VanDiepen_situaties_DSF8072_v3-scaled

Voetbal&Recht: Actualiteiten procesrecht, Juni 2023 (Deel II)

2 juni 2023
/  Max Hazewinkel

Voetbal&Recht: Actualiteiten procesrecht, Juni 2023 (Deel II)

Gedurende de eerste maanden van 2023 werd er door onze sportrechtsectie weer volop geprocedeerd in voetbalgerelateerde zaken, waaronder in een aantal opzienbarende kwesties. Hierbij een inkijk in een aantal van deze voor de voetbalwereld, maar zeker ook voor de civiele (arbeids)rechtspraktijk, relevante zaken. Hierbij deel 2, van twee delen, waarvan het eerste deel vorige maand verscheen.

I) Voorlopig getuigenverhoor verzocht door een intermediairsbedrijf tegen een voormalig werknemer. Hoever rijkt de verantwoordelijkheid van een (ex) werknemer? Afwijzing van het verzoek van werkgever.

In onze bijdrage van januari 2023 schreven we al over deze zaak. Op 8 december 2022 wees de rechtbank Amsterdam, afdeling privaatrecht, een beschikking in een verzoek dat door een Nederlands intermediairsbedrijf was aangespannen tegen een voormalig werknemer die in dienst was geweest bij dit bedrijf als spelersbegeleider. Het bedrijf wilde de voormalig werknemer als voorlopige getuige horen omdat het stelde dat de voormalig werknemer destijds mogelijk fouten had gemaakt inzake de totstandkoming van een commissieovereenkomst tussen het intermediairsbedrijf (namens welk de werknemer de overeenkomst tekende) en het Belgische Club Brugge, waardoor het bedrijf schade zou hebben geleden, zo stelde het bedrijf. Daarvoor diende de ex-werknemer dan als voorlopige getuige gehoord te gaan worden om deze eventuele fouten inzichtelijk te krijgen, aldus het bedrijf.

Opmerkelijke details in deze kwestie:

  • Het bedrijf had in eerste aanleg reeds een zaak verloren tegen Club Brugge voor een rechtbank in België alwaar ze de geldvordering tegen deze club had ingesteld en zij was daartegen ook alweer in appèl gegaan;
  • De werknemer was tijdens de Corona pandemie eind 2019 – na een verkregen ontslagvergunning van het UWV – op basis van economische redenen na een meer dan twintig (!) jaar durend dienstverband zonder toekenning van een verdere ontslagvergoeding ontslagen door het bedrijf. Daarbij was één van de door het bedrijf aangevoerde economische gronden nota bene dat er inzake deze specifieke transactie van de speler vanaf Club Brugge naar een Premier League club geen vergoeding meer zou worden ontvangen door het bedrijf, waardoor het bedrijf onvoldoende omzet zou generen om de werknemer nog langer in dienst te houden.
  • Bij einde van het dienstverband had het intermediairsbedrijf de werknemer vervolgens – op eigen initiatief van werkgever – volledige en finale kwijting verleend.

De ex-werknemer stelde dan ook dat er geen enkele reden was voor het bedrijf om hem nog als (voorlopige) getuige te (mogen) horen. Voordat het bedrijf echter eventueel in de gelegenheid zou worden gesteld om een antwoord te krijgen op de inhoudelijke vraag of ze deze ex-werknemer nog mocht horen, moest ze zich echter eerst bij de juiste sector van de rechtbank melden, aldus de rechtbank, sector privaatrecht.

Namens de ex-werknemer was namelijk aangevoerd dat nu het bedrijf de ex-werknemer aansprak op zaken samenhangende met de arbeidsovereenkomst, de absoluut bevoegde rechter in deze de kantonrechter zou dienen te zijn en niet de rechtbank, afdeling privaatrecht. De rechtbank was dit eens met de ex-werknemer en verwees de zaak naar een kamer voor kantonzaken van de rechtbank Amsterdam, waar de zaak diende te worden vervolgd.

Zo overwoog de rechtbank in de beschikking over het doen van een verzoek tot het voorlopig getuigenverhoor (artikel 186 Rv):

“…Dit verzoek wordt, overeenkomstig het bepaalde in artikel 187 lid 1 Rv, gedaan aan de rechter die vermoedelijk bevoegd zal zijn van de zaak, indien deze aanhangig wordt gemaakt, kennis te nemen, of aan de rechter tot wiens absolute bevoegdheid de zaak behoort. Indien de zaak door de kantonrechter moet worden behandeld en beslist, wordt het verzoek gedaan aan de kantonrechter”…

“…Een mogelijke aansprakelijkstelling is immers gegrond op de vroegere arbeidsrelatie en het verzoek tot het gelasten van een voorlopig getuigenverhoor moet als een gevolg daarvan wellicht door de kantonrechter worden behandeld.”…

“…De rechtbank stelt als gevolg hiervan vast dat het om een aardvordering in de zin van artikel 93 sub c Rv gaat. Dit betekent dat het verzoek, conform artikel 71 Rv, moet worden verwezen naar de kamer voor kantonzaken”.

De zaak kreeg daarop een vervolg met een mondelinge behandeling op 20 maart 2023 bij de kamer voor kantonzaken van de rechtbank Amsterdam, hetgeen uiteindelijk leidde tot een beschikking van de kantonrechter op 3 april 2023, waarin de vraag beantwoord werd of de ex-werknemer als voorlopig getuige gehoord mocht gaan worden. Het antwoord op die vraag luidde: “nee”. Een op zichzelf bijzondere uitspraak van de rechtbank nu het uitgangspunt in de wet is dat dergelijke verzoeken in beginsel worden toegewezen.

De kantonrechter besloot hier echter toch anders en overwoog in dat kader onder meer:

“… Voorts is ook de in artikel 3:303 BW neergelegde regel, dat zonder belang niemand een rechtsvordering toekomt, op het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor van toepassing”.

en

De kantonrechter concludeert dat (het intermediairskantoor) er reeds ten tijde van de ontslagaanvraag van op de hoogte was dat zij geen aanspraak kon maken op enige vergoeding van Club Burgge, nu zij het uitblijven van deze inkomsten (mede) ten grondslag heeft gelegd aan de door haar gestelde slechte financiële situatie”.

en

Nu er geen grondslag is voor het instellen van een vordering, heeft (het intermediairskantoor) geen belang bij een voorlopig getuigenverhoor. Ook is onvoldoende onderbouwd dat de ex-werknemer niet als getuige in België kan worden gehoord, zodat het belang om hem thans in een voorlopig getuigenverhoor in Nederland te doen horen niet voldoende is gebleken”.

De ex-werknemer mag dus niet als voorlopige getuige in Nederland gehoord worden door zijn ex-werkgever.

II) Rechtsmacht van de Nederlandse rechtbank in een door een Duits intermediairskantoor bewust naar Nederland/Nederlands recht “omgeleide” vertegenwoordigingsovereenkomst met een speler?

In april 2023 dienden wij namens een Duitse speler die in Duitsland werkzaam en woonachtig is, een conclusie van antwoord in bij de rechtbank te Maastricht in een procedure die begin dit jaar werd aangespannen door een Duits intermediairskantoor, althans daar ging de speler altijd vanuit. Hij had immers in Duitsland contact met een Duits intermediairsbedrijf met Duitse medewerkers. Wat bleek nu, dit Duitse kantoor had vlak voordat de speler op net 18-jarige leeftijd de overeenkomst tekende een Nederlandse B.V. opgericht die gevestigd werd in Maastricht (zonder dat daar verder feitelijk praktisch een kantoor werd gehouden) en in de vertegenwoordigingsovereenkomst tekende deze Nederlandse B.V. als intermediair en verklaarde zij Nederlands recht van toepassing op de overeenkomst en werd de rechtbank te Maastricht als bevoegd forum aangewezen in geval van voorkomende geschillen.

Vervolgens ontstond er een geschil tussen partijen omdat de speler niet langer van de diensten van de intermediair gebruik wenste te maken. De intermediair verwees vervolgens naar de overeenkomst. Naar dwingend Duits recht kan een intermediair een werkzoekende (in casus de speler) niet exclusief binden, vandaar dat het intermediairskantoor kennelijk had gepoogd om naar Nederlands recht deze Duitse dwingendrechtelijke bepaling te omzeilen. Opmerkelijk was echter ook dat deze B.V. noch bij de KNVB, noch bij de DFB, officieel als intermediair was ingeschreven en dat het zelfs niet duidelijk was welke vertegenwoordiger van de B.V. überhaupt de overeenkomst met de speler had ondertekend.

Wij zijn van oordeel dat de speler niet aan een dergelijke overeenkomst gebonden kan worden geacht, om meerdere redenen (strijd met Duits dwingend recht, de intermediair is geen geregistreerd intermediair bij een voetbalbond, er staan met de reglementen strijdige bepalingen in de overeenkomst), maar de eerste vraag die thans voorlag was die of de rechtbank te Maastricht zich überhaupt over deze kwestie mag buigen. De speler was namelijk primair van oordeel dat de Duitse rechtbank of de Duitse voetbalbond (DFB) bevoegd zou zijn om van het geschil kennis te nemen, en niet de rechtbank te Maastricht.

Op 17 mei 2023 heeft de rechtbank te Maastricht in de bevoegdheidskwestie uitspraak gedaan. De rechtbank Maastricht acht zich daarin bevoegd om van het geschil kennis te nemen. In dat kader wordt overwogen:

Uit artikel 7 sub 5 van de Overeenkomst blijkt dat partijen een exclusieve forumkeuze voor deze rechtbank hebben gemaakt. Rogon Europe B.V. beroept zich op deze bepaling, terwijl de geldigheid van dit beding niet door gedaagde is betwist. Het forumkeuzebeding maakt deel uit van de Overeenkomst zelf, die zowel in de Engelse als in de Duitse taal is opgesteld. De rechtbank is van oordeel dat het forumkeuzebeding daarmee voldoet aan de vereisten die de herschikte EEX-Vo daaraan stelt.”

Deze zaak wordt daarmee in Maastricht inhoudelijk vervolgd met allereerst een mondelinge behandeling in de loop van dit jaar.

Ook gedurende de rest van 2023 zullen wij weer volop actief zijn binnen dit mooie en altijd boeiende rechtsgebied en u op de hoogte blijven houden van de ontwikkelingen in deze en in andere zaken.

Als u vragen heeft over deze of andere voetbalgerelateerde zaken of over andere aspecten binnen het (internationale) sport- en arbeidsrecht, neem dan contact op met Joes Blakborn of Max Hazewinkel, advocaten gespecialiseerd in voetbal- en andere sportgerelateerde kwesties, bij Van Diepen Van der Kroef Advocaten uit Amsterdam.

Amsterdam, 2 juni 2023

Arbeidsrecht
Joes
Blakborn
Procesrecht, Sport en recht, Arbeidsrecht
Amsterdam
Max
Hazewinkel
Ondernemingsrecht, Sport en recht, Procesrecht
Amsterdam

Vestigingen